Inleiding... 5

1.        Uitgangspunten. 6

2.        Beslispunten  7

3.        Communicatie  9

4.     Vervolg. 9

1     Wet werk en bijstand op hoofdlijnen.. 10

Inleiding. 10

1.        Uitgangspunten van de wet 10

2.     Rechten en plichten. 11

3.        Inkomenswaarborg. 11

4.        Vereenvoudiging en deregulering. 12

5.        Financiering  13

6.     Reactie VNG   14

7.        Wijzigingen na behandeling in de Tweede Kamer. 14

8.        Wijzigingen na behandeling in de Eerste Kamer. 15

9.     Meest kenmerkende wijzigingen na invoering Wet werk en bijstand. 16

2     Het werkdeel   17

Beleidsdoelen voor het werkdeel 17

3     De poortwachterfunctie.. 19

Inleiding. 19

1.     Het Centrum voor Werk en Inkomen. 19

2.     De Uitvoeringsinstelling Werknemersverzekering. 20

3.     Sluitende aanpak door de gemeente. 21

4.        Bedrijfsverzamelgebouw   21

5.        Beslispunten  22

4        Gesubsidieerd werk... 23

1.        Doelstellingen tot nu toe  23

2.     Herijking van de doelstellingen. 24

3.        Beleidskeuzen voor 2004 en 2005. 25

4.        Beslispunten  29

5        Reïntegratie-instrumenten.. 30

Inleiding. 30

1.        Doelgroepenbenadering  30

2.        Werkwijze  31

3.        Uitvoeringsafspraken. 32

4.        Financieel kader reïntegratie-instrumenten. 32

5.        Beslispunten  33

6        Flankerende instrumenten.. 34

1.        Arbeidsmarktbeleid. 34

2.     Preventie Voortijdig schoolverlaten  34

3.        Kinderopvang  35

4.        Volwasseneneducatie. 36

5.        Inburgering nieuwkomers. 37

6.     Project oudkomers. 37

7.     Het Algemeen Maatschappelijke Werk. 38

8.     Integrale schuldhulpverlening  38

9.        Vrijwilligerswerk. 38

10.            Beslispunten  39

7     Het inkomensdeel.. 40

1.        Beleidsdoelen  40

2.        Algemene bijstand. 40

3.        Bijzondere bijstand: Armoedebeleid  40

4.        Maatregelen  41

5.        Financiële gevolgen. 43

6.        Beslispunten  43

8        Handhaving... 45

1.        Beleidsdoelen  45

2.        Hoogwaardige Handhaving. 45

3.        Terugvordering en verhaal 47

4.        Beslispunten  48

9        Bedrijfsvoering    49

10            Cliëntenparticipatie.. 52

1.        Cliëntenparticipatie en de Abw.. 52

2.        Cliëntenparticipatie en de Wwb. 52

11            Financiële consequenties.. 53

Inleiding. 53

1.     Het inkomensdeel 53

2.     Het werkdeel 57

3.        Beslispunten  60

Bijlagen.. 61

1.        Gesubsidieerde arbeid: financieel kader. 61

2.        Armoedebeleid: overzicht verstrekte bijzondere bijstand in 2002  61

3.        Berekening categoriaal bijstandsbeleid versus langdurigheidstoeslag. 61

4.        Berekening geldstromen inkomensdeel FWI  61

5.        Berekening geldstromen bijzondere bijstand. 61

6.        Specifieke verplichtingen WIW en ID.. 61

7.        Communicatie bij de invoering van de Wwb. 61

8.     Overzicht financiële consequenties. 61

9.        Specificatie definitief budget Wwb. 61

 


Inleiding

 

 

Op 7 oktober 2003 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met het wetsontwerp Wet werk en bijstand. De wet, die ondanks de (te) korte voorbereidingsperiode voor gemeenten per 1 januari 2004 in werking treedt, mag worden beschouwd als een belangrijke mijlpaal in het proces van decentralisatie van rijkstaken naar de gemeentelijke overheid.

Belangrijk winstpunt van de wet is dat de gemeenten in staat worden gesteld een eigen arbeidsmarktbeleid te ontwikkelen en uit te voeren en daarvan ook – door lagere bijstandskosten – de vruchten te plukken. Daarnaast vindt er een aanzienlijke deregulering plaats door afschaffing van veel uitvoeringsvoorschriften en is ook het aantal verplichte rapportages behoorlijk ingeperkt.

 

Deze winstpunten worden echter overschaduwd door de structurele herverdeeleffecten die optreden door de invoering van een budget voor het inkomensdeel (bestemd voor uitkeringskosten en de langdurigheidtoeslag) en de omvangrijke bezuinigingen die het kabinet heeft doorgevoerd op zowel het Inkomensdeel Wwb, het werkdeel Wwb als de algemene uitkering uit het gemeentefonds, waarin begrepen een vergoeding van de door de gemeenten te maken kosten voor de bijzondere bijstand. Deze bezuinigingen pakken met name voor onze stad bijzonder fors uit: in 2003 is reeds ruim € 900.000,- gekort op de budgetten voor de WIW/ID-banen (voorloper van het werkdeel Wwb); in 2004 en 2005 komt daarbovenop nog eens een extra structurele bezuiniging van iedere keer € 725.000,- .

Het budget voor het inkomensdeel levert in 2004 t.o.v. de begroting 2003 (Marap-1) nog geen tekort op. Door de werking van het objectief verdeelmodel enerzijds en de nog door het ministerie van SZW door te voeren ombuigingen op het macrobudget anderzijds, ontstaat echter vanaf 2005 wel een tekort oplopend tot € 4.800.000,- in 2007. Indien in enig jaar het gemeentelijk tekort op de uitkeringen boven de tien procent uitkomt, kan een aanvullende declaratie naar het ministerie worden ingediend. Met ingang van 2006 is sprake van een tekort, groter dan tien procent. Afgezet tegen het al in de Marap I/2003 opgenomen tekort op de bijstand van circa € 1 miljoen, betekent dit een toename van het tekort met € 3,8 miljoen. Sittard-Geleen behoort daarmee tot de zogenaamde nadeelgemeenten bij de financiering van de Wwb via het objectief verdeelmodel. Wij zullen daarop anticiperen. Inmiddels is contact opgenomen met het ministerie om de nadelige werking van het objectief verdeelmodel te bespreken. In deze notitie worden voorstellen gedaan om het tekort zoveel mogelijk te beperken, waarbij wij zoveel mogelijk cliënten willen reïntegreren op de arbeidsmarkt en daarmee het bijstandsvolume verminderen.

Ook op de bijzondere bijstand en het categoriale minimabeleid wordt fors bezuinigd: voor onze gemeente bedraagt die korting liefst € 1.470.000,-. In hoofdstuk 11 worden de bezuinigingen bij het regeerakkoord nader uitgewerkt en toegelicht.

Uiteraard is door VNG/Divosa geprotesteerd tegen deze kortingen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat het objectief verdeelmodel medio 2004 wordt geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Over de bij de rijksbegroting doorgevoerde kortingen wordt eveneens nog gediscussieerd. Wij  moeten evenwel vooralsnog uitgaan van de bedragen genoemd in de septembercirculaire.

Gelet op de financiële situatie van onze stad en de ombuigingsvoorstellen die momenteel in voorbereiding zijn, hebben wij ervoor gekozen de kortingen op het gemeentefonds door te voeren op de daarmee corresponderende producten. In dit kader gaat het dan natuurlijk om de bijzondere bijstand. Dit heeft behoorlijke consequenties voor de inkomenspositie van mensen met een inkomen op bijstandsniveau. Wij zien in het licht van onze financiële positie geen alternatieven om tot een sluitende begroting 2004 te komen.

 

De raad wil deze kadernotitie gebruiken om de hoofdlijnen voor het in de komende jaren te voeren sociaal beleid te kunnen uitzetten. De notitie geeft op diverse terreinen een aantal keuzemogelijkheden om de centrale doelstelling van de wet: “Werk boven Inkomen” te kunnen realiseren.

“Werk boven Inkomen” vormt de rode draad in deze notitie. Alle beschikbare middelen moeten worden ingezet om te bereiken dat onze burgers via regulier werk in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Dit biedt de beste garanties om te voorkomen dat mensen in een sociaal isolement terechtkomen.

Voor sommigen zal regulier werk niet haalbaar blijken. Voor deze doelgroep is gesubsidieerd werk en vrijwilligerswerk beschikbaar. Gesubsidieerd werk echter maar in bepaalde mate omdat de beschikbare middelen zoveel mogelijk moeten worden ingezet om mensen naar regulier werk toe te leiden. Dit is ook in financieel opzicht voor de gemeente te prefereren, omdat de gemeente voor 100% verantwoordelijk is voor de financiering van de bijstand.

Werk boven Inkomen leidt ertoe dat wij:

1.      “Streng zijn aan de poort”, d.w.z. diverse instrumenten inzetten om te voorkomen dat mensen instromen in de bijstand (ook preventief beleid op het terrein van zorg en onderwijs en fraudepreventie). Als burgers al aangewezen zijn op bijstand dan zal dat voor korte duur moeten zijn.

2.      “Actief reïntegreren”, d.w.z. iedereen met een redelijk korte afstand tot de arbeidsmarkt een (intensief) traject aanbieden om uit te stromen naar regulier werk.

3.      “Werken met behoud van uitkering” zullen opleggen indien dat de kansen op regulier werk vergroot. Daarnaast willen wij voor maatschappelijke organisaties en bepaalde doelgroepen in beperkte mate gesubsidieerde arbeid handhaven.

 

Om de financiële risico’s te kunnen beheersen is het nodig een goede mix van allerlei instrumenten te ontwikkelen. Beperking van de financiële risico’s betekent ook dat wij onze werkwijze, organisatie en processen willen aanpassen, zodanig dat de mogelijkheden tot deregulering optimaal worden benut.

 

In de hierna volgende hoofdstukken wordt op al deze aspecten successievelijk ingegaan. Per hoofdstuk wordt een aantal beslispunten opgenomen die, na vaststelling van de kadernotitie door de raad, verder wordt uitgewerkt. Zoals bekend hoeven de veranderingen op de diverse onderdelen van de wet pas in de loop van 2004 te worden vastgesteld. Ook de organisatorische consequenties kunnen vanwege de samenhang met Impuls 2005, niet eerder worden doorgevoerd. Daarnaast zal er op tal van terreinen nog uitvoerig overleg moeten plaatsvinden met onze partners, zoals de gemeenten waarmee wij op dit terrein samenwerken (W.M., Heerlen en Maastricht), het CWI en UWV, de onderwijs- en welzijnsinstellingen, het bedrijfsleven, instellingen die gesubsidieerd werk uitvoeren, de sociale werkvoorzieningen e.d.. Omdat hiermee nogal wat tijd is gemoeid beschouwen wij 2004 nadrukkelijk als overgangsjaar. In 2004 zullen de randvoorwaarden moeten worden gecreëerd om vanaf 2005 daadwerkelijk tot een resultaatgerichte, klantvriendelijke en efficiënte uitvoering van de Wet werk en bijstand te komen.

 

Gelet op de nieuwe verantwoordelijkheden en de financiële risico’s die met de Wwb worden geïntroduceerd is het van groot belang om maandelijks de voortgang in de uitvoering, maar ook de economische ontwikkelingen, zowel lokaal als landelijk, te blijven volgen. Hiervoor zullen wij u spoedig concrete voorstellen voorleggen.

 

1.      Uitgangspunten

 

In de Wet werk en bijstand en de Memorie van Toelichting worden de opdrachten aan het college en de gemeenteraad, de uitgangspunten en doelen van de wet uitvoerig geformuleerd. Onderstaande uitgangspunten en doelen vormen een accentuering en concretisering voor de gemeente Sittard-Geleen.

 


Werk boven inkomen

De burger is zelf verantwoordelijk om al het nodige en mogelijke te doen om in het eigen bestaan te voorzien. De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. De cliënt heeft daarbij aanspraak  op een inkomenswaarborg gedurende een periode die zo kort mogelijk moet zijn.

 

Reïntegratie op de arbeidsmarkt

De gemeente ontwikkelt en voert reïntegratiebeleid uit. Dit reïntegratiebeleid is evenwichtig zodat alle groepen met specifieke kenmerken daarin worden betrokken. De beschikbare middelen worden voornamelijk ingezet om reïntegratie te bevorderen en zo volumereductie te realiseren.

 

Bestrijden van misbruik: fraudebeleid

Beleid en uitvoering zijn transparant. Voor de betrokkenen is duidelijk aan welke verplichtingen zij moeten voldoen. Deze aanpak wordt ondersteund door goede handhaving en fraudebestrijding, zowel preventief als repressief. De fraudebestrijding wordt geïntensiveerd. Dit wordt geconcretiseerd in een Verordening Fraudebestrijding, die aan de raad zal worden aangeboden. Voorkomen van misbruik en zorgen voor vroegtijdige opsporing van onregelmatigheden zal via een concrete taakstelling uitgewerkt worden.

 

Verbetering van de bedrijfsvoering: deregulering

Door vereenvoudiging en vermindering van regelgeving wordt de bureaucratie verminderd en een geringere administratieve belasting bewerkstelligd. Overbodige administratieve handelingen zullen vervallen. De bedrijfsvoering wordt efficiënter. Er worden minder heronderzoeken uitgevoerd, en deze vinden gerichter plaats. Er komt een  debiteurenbeleid waarbij de incassokosten worden afgewogen tegen de baten.

 

Beheersing van het financiële risico

De financieringssystematiek van de Wwb en de aangekondigde rijksbezuinigingen leiden ertoe dat de gemeente een groot financieel risico draagt bij de uitvoering van de Wwb. Via een ondernemende aanpak wordt dit risico binnen aanvaardbare proporties gehouden.

 

De burger spreekt mee: cliëntenparticipatie

Voor wat betreft de cliëntenparticipatie is de bestaande wijze, zoals neergelegd in een convenant, richtinggevend. In overleg met de deelnemers aan het Sociaal Overleg zal een Verordening Cliëntenparticipatie worden geproduceerd die aan de raad wordt aangeboden.

 

Samen optrekken: regionale samenwerking

Regionale samenwerking is mogelijk daar waar dat kwalitatieve of financiële voordelen oplevert. Dit kan gezamenlijke inkoop van reïntegratietrajecten, verbetering van de kwaliteit en  vergroting van de efficiency in de bedrijfsvoering betreffen.

 

2.      Beslispunten

 

Hoofdstuk 3             De Poortwachterfunctie

 

1.      Het dienstverleningsconcept met het CWI Sittard in 2004 op hoofdlijnen continueren;

2.      In de overeenkomst met het CWI voor 2004 de landelijke preventie- en uitstroomquota vastleggen en de naleving van de afspraken over reïntegratieadviezen verbeteren;

3.      De samenwerking met de UWV intensiveren en een concreet plan van aanpak voor samenloopgevallen opzetten en uitvoeren met het UWV;

4.      Het Bedrijfsverzamelgebouw verder ontwikkelen;

5.      Onderzoeken of binnen de huidige kaders het team Sluitende Aanpak Nieuwe Instroom (SANI) van de afdeling Sociale Zaken in 2004 kan worden gehuisvest in het CWI.

 

Hoofdstuk 4            Gesubsidieerd werk

 

1.      De huidige vorm van gesubsidieerd werk  (ID en Wiw) wat betreft aantal banen en in financiële zin terugbrengen:

·           Door vrijvallende plaatsen niet in te vullen;

·           Door uitstroom te stimuleren;

·           Door bezuinigingen op de subsidies aan werkgevers c.q. inleners. Concreet vervallen de werkgeversvergoedingen van € 1.100  per 1 april 2004, vindt een korting op de loonkostensubsidie plaats van 10 % per 1 april 2004 en een tweede korting van 10 % per 1 januari 2005;

·           Door te bezuinigen op de uitvoering.

2.      Vrijkomende middelen vooral inzetten om een nieuw instrument te ontwikkelen: tijdelijk gesubsidieerd werk volledig gericht op uitstroom naar reguliere arbeid.

3.      Werken met behoud van uitkering alleen verplichten onder zeer stringente voorwaarden: als diagnose, tijdelijk, slechts verlenging als er perspectief is op werk.

4.      Er blijft een vast contingent middelen beschikbaar voor 200 blijvers in gesubsidieerd werk, werkzaam bij maatschappelijke organisaties.

 

Hoofdstuk 5            Reïntegratie-instrumenten

 

1.      Instemmen met de beschreven doelgroepenbenadering, de daarbij geschetste prioriteiten en de geschetste werkwijze;

2.      Akkoord gaan met de inzet van de reïntegratie-instrumenten in de genoemde aantallen;

3.      De benodigde middelen uit het Werkdeel beschikbaar stellen en de aanvraag van ESF-subsidie indienen.

 

Hoofdstuk 6            Flankerende instrumenten

 

De instrumenten  die in dit hoofdstuk worden genoemd zullen flankerend worden ingezet, voor de reïntegratie op de arbeidsmarkt en voor de sociale activering van de cliënten. Om dit te bewerkstelligen zullen in de loop van 2004 gesprekken met genoemde instellingen worden gevoerd om aan dit doel de vereiste sturing te geven. Ook zal bij de evaluatie van de betreffende instellingen aandacht aan dit aspect worden besteed.

 

Hoofdstuk 7            Bijzondere bijstand

 

1.      Invoeren van een drempelbedrag voor de bijzondere bijstand van € 107;

2.      De inkomensnorm bij de berekening van de draagkrachtruimte terugbrengen naar 100% en de langdurigheidstoeslag meenemen bij de berekening van de draagkrachtruimte;

3.      De beleidsregels voor bijzondere bijstand wijzigen zodat de kosten die niet vergoed worden door een voorliggende voorziening niet langer in aanmerking komen voor bijstandsverlening als de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Het betreft onder andere huishoudelijke hulp/gezinshulp, medische kosten en woonkosten boven en tot de huurgrens.

4.      De beleidsregels voor bijzondere bijstand wijzigen zodat een aantal kosten niet langer meer als bijzonder aangemerkt worden, waardoor de bijstandgerechtigde ze uit de algemene bijstand moet betalen. Het betreft o.a. kosten alarmsysteem, maaltijdvoorziening, etc.

 

Hoofdstuk 8            Handhaving

 

1.      Voor het maatregelenbeleid en de bestrijding van fraude: uitvoeren van het reeds opgestelde activiteitenplan (plan ligt ter inzage);

2.      Voor terugvordering en verhaal: opstellen van een plan van aanpak waarin de in dit hoofdstuk genoemde kaders nader worden uitgewerkt. Met de uitvoering van dit plan zal in het eerste kwartaal 2004 een aanvang worden gemaakt.

 

Hoofdstuk 11                  Financiële consequenties

 

1.      Kennisnemen van het feit dat 2004 naar verwachting budgettair neutraal zal verlopen t.o.v. de Marap I/ 2003;

2.      Het jaar 2004 als overgangsjaar beschouwen waarin nieuw beleid wordt ingevoerd;

 

3.      Communicatie

 

Op 15 oktober is een presentatie aan de commissie Burger gegeven waarin de hoofdlijnen van de Wwb aan de orde zijn gekomen. Nadat de kadernotitie naar verwachting op 4 november door het college is vastgesteld, zal op 20 november een gespreksavond plaatsvinden waarin de maatschappelijke consultatie gestalte krijgt. De maatschappelijke organisaties krijgen de mogelijkheid om hun mening te geven over de kadernotitie Wwb. Vanuit de commissie Burger zullen circa tien personen deelnemen aan de gespreksavond. De maatschappelijke organisaties krijgen op 27 oktober een uitnodiging. Uiterlijk 12 november wordt hen de kadernotitie toegestuurd. Op 26 november zal de kadernotitie Wwb aan de commissie Burger ter advisering worden voorgelegd. Op 18 december zal de notitie vervolgens aan de raad worden voorgelegd.

 

4.      Vervolg

 

Als vervolg op het vaststellen van de kadernotitie moet door de raad een vijftal verordeningen worden vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het beleid nader worden uitgewerkt. Het is onze intentie om alle verordeningen tegelijkertijd in werking te doen treden. Deze zijn:

1.                  Toeslagenverordening;

2.                  Reïntegratieverordening;

3.                  Afstemmingsverordening;

4.                  Verordening cliëntenparticipatie;

5.                  Verordening Handhaving.

Weliswaar heeft de gemeente formeel de mogelijkheid om de verordening eerst op 1 januari 2005 in werking te laten treden, maar een meer voortvarende aanpak is gewenst. Het streven is om de verordeningen in het eerste kwartaal aan de raad aan te bieden. Gezien het vergaderrooster 2004 zal de ambtelijke voorbereiding dan op 9 februari 2004 afgerond moeten zijn. Na besluitvorming in het college op 17 februari volgt behandeling in de commissie Burger  op 10 maart 2004. Gelegenheid tot inspraak kan dan worden geboden gedurende enkele weken in de tussenliggende periode. De vaststelling door de raad kan op 25 maart tot stand komen.

Op grond van artikel 8 lid 1 onder a TRW (Tijdelijke referendumwet) en de in dit kader opgestelde interne regels van de gemeente Sittard-Geleen zijn de in het kader van de Wwb vast te stellen verordeningen referendabel. De inwerkingtreding van de verordeningen kan op grond van artikel 22 lid 2 TRW niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking. Deze datum (omstreeks 1 juni 2004) zal de datum zijn waarop op zijn vroegst de Wwb voor onze gemeente vrijwel geheel (met uitzondering van de bepalingen over de kinderalimentatie) in werking zal treden.

 


1       Wet werk en bijstand op hoofdlijnen

 

 

Inleiding

 

Op 12 mei 2003 heeft de regering bij de Tweede Kamer een voorstel ingediend tot vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand). In het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van het advies van de Raad van State wordt meegedeeld dat het kabinet het noodzakelijk acht dat op 1 januari 2004 wordt gestart met de in het wetsvoorstel opgenomen decentralisatie en deregulering en de daarbij behorende 100% financiële verantwoordelijkheid  van gemeenten en de vermindering van administratieve lasten. De afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand, in combinatie met de invoering van een langdurigheidtoeslag, wordt eveneens door het kabinet per 1 januari 2004 noodzakelijk geacht. Over enkele nader te bepalen overige onderdelen van de Wwb  zal worden bezien of deze later kunnen worden ingevoerd. Dit zal worden geregeld in het inwerkingtredingbesluit. Op 11 juni 2003 is de Invoeringswet Wet werk en bijstand naar de Tweede Kamer gestuurd. De behandeling van het wetsontwerp heeft plaatsgevonden in augustus en is op 2 september 2003 afgerond. Op 7 oktober is het wetsontwerp door de Eerste Kamer aanvaard.

 

In dit hoofdstuk zal in verkennende zin worden ingegaan op de hoofdlijnen van de wet en de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie.

 

1.      Uitgangspunten van de wet

 

De inwerkingtreding van de Wwb zal gepaard gaan met de intrekking van een aantal nu nog vigerende formele wetten, namelijk de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz (WFA), inclusief de op deze wetten gebaseerde uitvoeringsbesluiten en ministeriële regelingen. Bovendien zal het Besluit in- en doorstroombanen (ID-besluit) worden ingetrokken.

 

De centrale uitgangspunten van de Wet werk en bijstand zijn:

  1. De burgers zijn zelf verantwoordelijk om al het nodige en mogelijke te doen om in het eigen bestaan te voorzien. Het primaat van duurzame arbeidsinschakeling is hierbij van toepassing.
  2. De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Aanvullend op deze reïntegratieopdracht heeft de cliënt aanspraak  op een inkomenswaarborg gedurende een periode die door inzet van de bij het activeringsbeleid mogelijke reïntegratie-instrumenten zo kort mogelijk moet zijn.
  3. Door vereenvoudiging en vermindering van regelgeving en door terugdringing van rapportageverplichtingen wordt beoogd de bureaucratie te verminderen en een geringere administratieve belasting te bewerkstelligen.
  4. De toegenomen beleidsmatige verantwoordelijkheden  worden gekoppeld aan een volledige financiële verantwoordelijkheid van de gemeente voor de uitvoering van de wet.
  5. Het  reïntegratiebeleid dient evenwichtig te zijn zodat alle groepen met specifieke kenmerken daarin worden betrokken.
  6. Beleid en uitvoering dienen transparant te zijn. Voor de betrokkenen dient duidelijk te zijn aan welke verplichtingen zij moeten voldoen. Deze aanpak wordt ondersteund door goede handhaving en fraudebestrijding, zowel preventief als repressief.

 

2.      Rechten en plichten 

 

Het wetsvoorstel gaat uit van het principe van het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid. Hierbij dient de gemeente wel rekening te houden met individuele mogelijkheden in verband met gezondheid en belastbaarheid. Een categoriale ontheffing van arbeidsverplichtingen zoals voor ouderen of alleenstaande ouders met jonge kinderen vervalt. Het einddoel voor de uitkeringsgerechtigde zal duurzame ongesubsidieerde arbeid moeten zijn. Indien een ondersteuning bij de arbeidsinschakeling noodzakelijk is moet de gemeente bepalen uit welke elementen die ondersteuning dient te bestaan. Het aanbod van gemeentelijke voorzieningen, gericht op de arbeidsinschakeling, moet zijn neergelegd in een Reïntegratieverordening, die moet worden vastgesteld door de gemeenteraad.  In deze verordening moet in evenwichtige mate aandacht worden geschonken aan de verschillende in de wet genoemde groepen, te weten  personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden. Ook personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, bijvoorbeeld gesubsidieerd werk,  niet tot een van deze groepen horen, hebben aanspraak op voortdurende ondersteuning. Binnen de onderscheiden categorieën dient er een evenwichtige aanpak van doelgroepen, zoals ouderen, vrouwen en etnische minderheden te bestaan. In de keuze van de aan te bieden voorzieningen en in de mate van subsidiëring  is de gemeente vrij.

De hoogte van de uitkering  moet worden afgestemd op het betoonde besef van  verantwoordelijkheid en op het nakomen van verplichtingen. In de huidige Abw gelden hiervoor nog landelijke regels in de vorm van een Maatregelenbesluit, waarin onder meer specifieke gedragingen zijn vastgelegd die leiden tot een verlaging van uitkering ter hoogte van een bepaald percentage en voor de duur van een bepaalde periode. In de Wwb zal de gemeente in een door de raad vast te stellen Afstemmingsverordening nadere regels moeten vastleggen  voor het verlagen van de algemene bijstand in dergelijke situaties. In geval van zeer ernstige misdragingen, waaronder diverse vormen van agressie tegenover burgemeester en wethouders of ambtenaren kunnen worden verstaan, wordt een dergelijke verlaging van uitkering eveneens mogelijk. In de Abw bestaat deze mogelijkheid niet.

 

3.      Inkomenswaarborg

 

In de Wet werk en bijstand  wordt het in de Grondwet verankerde recht op bijstand geregeld voor in dit land verblijvende Nederlanders die niet in het bestaan kunnen voorzien. De gemeente is in medebewind verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet, met onderscheiden verantwoordelijkheden van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Het recht op bijstand vindt zijn begrenzing in het begrip “noodzakelijke kosten van het bestaan”. Dit begrip kan niet volledig worden geobjectiveerd en een beoordeling hangt dan ook in hoge mate af van het specifieke geval. De systematiek voor vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand blijft gehandhaafd. Dit betekent dus landelijke normen, gebaseerd op een percentage van het netto minimumloon met een gemeentelijke verhoging of verlaging, afhankelijk van de woonsituatie. In een door de raad vast te stellen Toeslagenverordening dienen de regels over verhoging en verlaging van de landelijke norm te worden vastgelegd.

Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen  kan aan de  bijstand de verplichting worden verbonden mee te werken aan rechtstreekse betalingen op naam van belanghebbende. Bovendien kan in dergelijke situaties bijstand in natura worden verstrekt. Dit betekent een verruiming van de gemeentelijke bevoegdheden.

In de middelentoets komen enkele wijzigingen. Een gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voor bepaalde categorieën, zoals ouderen en alleenstaande ouders, is in de Wwb  niet langer aan de orde. Voor alleenstaande ouders met een of meer kinderen jonger dan 5 jaar worden daarentegen (in afwijking van de huidige situatie)  niet tot het loon behorende fiscale tegemoetkomingen die verband houden met het verrichten van arbeid, niet gekort. Het gaat dan om  een combinatiekorting en een aanvullende alleenstaande ouderkorting die door de belastingdienst rechtstreeks aan belanghebbenden worden uitbetaald. Op enkele andere onderdelen van inkomenskorting vindt een deregulering plaats, zoals het in aanmerking nemen van schadevergoedingen voor bepaalde groepen.

De vermogensvaststelling bij de algemene bijstand wordt meer in overeenstemming met de nu geldende jurisprudentie gebracht, zodat in bepaalde situaties ook met vermogensafname rekening moet worden gehouden. De vaststelling van de vrijlating van vermogen in de vorm van een eigen woning wordt vereenvoudigd en het vrijgelaten bedrag is hoger dan in de huidige Abw. Met het wetsvoorstel wordt beoogd om bijstand in de vorm van geldlening niet alleen mogelijk te maken  als een woning wordt bewoond (via een hypotheekovereenkomst), maar ook als belanghebbende in het bezit is van een nietregistergoed, zoals een woonwagen of een woonschip (via een pandovereenkomst).

Het algemeen, generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het rijk. In de Wwb krijgt de gemeente geen bevoegdheid meer om categoriale bijstand voor personen jonger dan 65 jaar te verstrekken. In plaats hiervan komt er een in de Wwb neergelegde landelijke inkomensondersteuning in de vorm van een langdurigheidstoeslag. Voor deze toeslag komen personen jonger dan 65 jaar in aanmerking, die:

·           Gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen hebben ontvangen  dat niet hoger was dan de bijstandsnorm;

·           Niet over een meer dan bescheiden vermogen beschikken;

·           In deze periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid hebben ontvangen en

·           Zich in voldoende mate hebben ingespannen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te behouden.

De toeslag bedraagt voor een echtpaar € 454,00, voor een alleenstaande ouder € 408,00 en voor een alleenstaande € 318,00 per jaar. Een minimabeleid met categoriale bijstandsverlening, zoals dit in het kalenderjaar 2003 nog werd gevoerd en waarover laatstelijk werd gerapporteerd in de collegenota over de besteding van de extra middelen over 2003 voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief, is vanaf 1 januari 2004 niet langer mogelijk.

Het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van maatwerk voor aantoonbare uit bijzondere omstandigheden van het individu voortvloeiende noodzakelijke kosten blijft een verplichting van de gemeente. Voor de vaststelling van draagkracht op grond van inkomen en/of vermogen, voor het bepalen van de periode waarover deze draagkracht wordt gemeten en voor eventuele toepassing van een niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komend drempelbedrag  kunnen gemeentelijke beleidsregels worden gemaakt. De vermogensvrijlatingen bij de algemene bijstand zijn dus in afwijking van de Abw  niet meer verplicht van toepassing op de bijzondere bijstand.

 

4.      Vereenvoudiging en deregulering

 

Om de uitvoering te ondersteunen bij het realiseren van een op uitstroom en reïntegratie gerichte werkwijze is de landelijke regelgeving vereenvoudigd. De gemeente krijgt hierdoor meer mogelijkheden om eigen keuzes te maken. De vereenvoudiging wordt gerealiseerd door het afschaffen van uitvoeringsvoorschriften, zoals  over de inrichting van de administratie en over het uitvoeren van heronderzoeken, debiteurenonderzoeken en beëindigingsonderzoeken. De verplichting tot het maken van een beleidsplan en beleidsverslag op de onderdelen uitstroom, fraudebestrijding en cliëntenparticipatie vervalt. Het aantal statistieken en/of monitoren voor de rijksoverheid wordt verminderd.

De verplichtingen tot het toepassen van verhaal op derden en tot het terugvorderen van bijstand op belanghebbenden worden omgezet in bevoegdheden. In de loop van 2004 zal daarnaast naar verwachting een nieuw kinderalimentatiestelsel in werking treden. Vanaf dat tijdstip wordt verhaal van bijstand op de onderhoudsplichtigen overbodig en kan aan de bijstand de verplichting worden verbonden om een verzoek tot kinderalimentatie in te dienen bij een daarvoor aangewezen uitvoeringsorganisatie. Tot de invoering van het nieuwe alimentatiestelsel wordt de verhaalswetgeving een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders.

De inhoud van het Besluit krediethypotheek bijstand keert in de nieuwe wet niet terug, zodat de gemeente meer beleidsruimte heeft om zekerheden te vragen en te bepalen wanneer en met welke middelen de geldlening wordt terugbetaald.

Het boetesysteem dat in de Abw geldt voor schending van de informatieplicht wordt vervangen door het opleggen van een maatregel. Het te voeren beleid moet worden vastgelegd in de onder paragraaf 3 vermelde Afstemmingsverordening. De verplichting tot het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie bij benadeling van meer dan € 6.000,00 blijft bestaan.

 

5.      Financiering

 

De gemeente wordt volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wwb. Het rijk verschaft de gemeente een vast budget dat bestaat uit een inkomensdeel en een werkdeel.

In de Abw geldt nog een 75% financiering van de algemene bijstand en 25% budgettering. In de Wwb betreft het inkomensdeel dat uit de kas van het rijk aan de gemeente  beschikbaar wordt gesteld ongeoormerkte middelen waarmee de algemene bijstand en de langdurigheidstoeslag volledig moeten worden gefinancierd. Een overschot is dus vrij besteedbaar, maar voor een financieel tekort zal de gemeente zelf in haar begroting een oplossing moeten zoeken. Enkel in een uitzonderlijke situatie, waarin het budgettekort boven een eigenrisicodrempel (voor het jaar 2004: 10%) is opgelopen en de tekortgemeente niet verwijtbaar heeft gehandeld, kan via een toetsingscommissie een verzoek om een aanvullende uitkering worden ingediend. Het inkomensdeel bestaat uit een macrobudget dat in september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar wordt geraamd met gebruik van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en van de Macro Economische Verkenning. In september van het begrotingsjaar zelf wordt het macrobudget voor dat jaar naar boven of beneden aangepast op grond van de meest actuele inzichten in de werkloosheid, derhalve niet op basis van feitelijke bijstandsuitgaven. Via een verdeelmodel dat voor het jaar 2004  voor 40% niet op historische uitgaven maar op een aantal niet beïnvloedbare gemeentelijke kenmerken (vandaar de benaming objectief) zal zijn gebaseerd, wordt vervolgens van het macrobudget het voor de afzonderlijke gemeenten beschikbaar bedrag vastgesteld. Het verdeelmodel zal via een groeipad in 2007 volledig objectief zijn. In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel  wordt meegedeeld dat het kabinet verwacht besparingen te realiseren op de bijstandsuitgaven door een groter belang van gemeenten bij een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de bijstand. De omvang van de geraamde besparing in de SZW-begroting loopt op van € 150 mln. in 2004 tot € 250 mln. per jaar vanaf 2006. De afschaffing van de categoriale bijstand zal daarenboven leiden tot een onttrekking  van € 70 mln. uit het gemeentefonds. In het hoofdlijnenakkoord van het nieuwe kabinet is overigens aangekondigd dat op het budget bijzondere bijstand ook nog eens € 150 mln. extra wordt gekort onder de noemer vermindering gemeentelijk minimabeleid in verband met een afname van het aantal bijstandsgerechtigden, waardoor een budget bijzondere bijstand op het niveau van 1995 gerechtvaardigd zou zijn.

Het macrobudget voor het werkdeel is geoormerkt en dient ter financiering van de reïntegratieactiviteiten die de gemeenten inzetten bij de uitvoering van hun reïntegratietaak. Het bestaat uit de huidige middelen bij de Wet inschakeling werkzoekenden en de regeling Instroom-Doorstroombanen, een en ander na verwerking van de taakstellende ombuiging op het aantal gesubsidieerde banen die in 2003 is ingezet en over de kalenderjaren 2004 en 2005 zal worden voortgezet.  De bezuiniging op het werkdeel loopt op van € 520 miljoen in 2003, naar € 600 miljoen in 2004  tot € 680 miljoen structureel vanaf 2005. De verdeelsystematiek van het macrobudget naar de afzonderlijke gemeenten zal worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur. Middelen die een gemeente mocht overhouden op het werkdeel vloeien terug naar het rijk, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met lopende verplichtingen die leiden tot kosten  in een volgend begrotingsjaar.

 


6.      Reactie VNG

 

Via brieven d.d. 12 mei 2003 en 6 juni 2003 aan de Tweede Kamer heeft de VNG weliswaar de doelstelling van het wetsvoorstel onderschreven, maar heeft daarbij gewezen op de onevenwichtigheid van de financieringssystematiek en de grote financiële risico’s voor de gemeenten. De beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2004 wordt onuitvoerbaar geacht, omdat in combinatie met het verwerken van bezuinigingen beleid en uitvoering moeten worden aangepast.  Ook bij een fasegewijze invoering worden grote problemen voorzien. Tegen de beperking van de mogelijkheden van armoedebestrijding  wordt stelling genomen. Een aantal belangrijke knelpunten of onduidelijkheden in de Wwb op het gebied van het informatiebeleid worden aangeduid. De VNG vraagt bijzondere aandacht voor de hoge kosten die voor de gemeenten gemoeid zullen zijn met de invoering van de Wwb en acht een vergoeding  vergelijkbaar met die in 1995 bij de invoering van de nieuwe Algemene bijstandswet (in totaal  fl. 220 mln.) op zijn plaats. In de memorie van toelichting op de Invoeringswet  is voor invoering en implementatie slechts een bedrag van € 20 mln. aangekondigd.

 

7.      Wijzigingen na behandeling in de Tweede Kamer

 

Op 2 september 2003 is de behandeling van de voorstellen van Wet werk en bijstand en van de Invoeringswet werk en bijstand in de Tweede Kamer der Staten-Generaal afgerond. Tijdens de behandeling zijn door nota’s van wijzigingen en het aan- en overnemen van amendementen een aantal veranderingen ten opzichte van de in mei/juni ingediende voorstellen aangebracht. De meest essentiële wijzigingen worden onderstaand weergegeven.

 

Verordeningen

Naast de eerder opgenomen verplichting  tot het vaststellen door de gemeenteraad van een afstemmingsverordening, reïntegratieverordening en toeslagenverordening is in een herzien artikel 47 van de wet de verplichting opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de wijze van vormgeving aan cliëntenparticipatie waarbij in ieder geval het periodiek overleg, de agendering van onderwerpen en het voorzien van de benodigde informatie worden geregeld.

Via invoeging van artikel 8a is bepaald dat de gemeenteraad bij het financieel beheer bij verordening regels moet vaststellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand en ook van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

 

Categoriale bijzondere bijstand

Ook na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand kan bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering worden verstrekt.

 

Vrijlating arbeidsinkomsten

Op grond van een amendement is bepaald dat een vrijlating van inkomsten uit arbeid van toepassing is gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot een bedrag van 25% van deze inkomsten met een maximum van € 163,00 per maand, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van belanghebbende. Voor de uitvoering van deze regeling zullen de gemeenten geen extra financiële middelen ontvangen.

 

Sollicitatieverplichting alleenstaande ouders

Het uitgangspunt in de Wwb dat geen categoriale ontheffingen van de arbeidsverplichtingen (behoudens ten aanzien van personen van 65 jaar of ouder) mogelijk zijn blijft ongewijzigd.

Bij de beoordeling van een tijdelijke ontheffing voor individuele gevallen is nu echter in de wet opgenomen dat het college  als het om een alleenstaande ouder gaat in het bijzonder een afweging moet maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Verder moet het college zich ervan  vergewissen of er passende kinderopvang en scholing beschikbaar zijn. Bovendien moet met de belastbaarheid van betrokkene rekening worden gehouden.

 

Financieringssystematiek

De staatssecretaris heeft over het verdeelmodel van het macrobudget voor de afzonderlijke gemeenten toegezegd dat de ex ante herverdeeleffecten van het inkomensbudget beperkt zullen worden tot 10%. Vóór juli 2004 zal de werking van het objectief verdeelmodel verder worden onderzocht en waar mogelijk worden verbeterd.

Er komt een meeneemregeling van een eventueel overschot van een gemeente op het budget werkdeel. Een en ander zal worden uitgewerkt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

 

8.      Wijzigingen na behandeling in de Eerste Kamer

Ten eerste zijn de regels voor inkoop en aanbesteding verruimd. De gemeenten hoeven slechts 70 % van hun reïntegratiebudget uit te besteden. Deze verruiming komt bovenop de motie-Bruls, waardoor gemeenten al werd toegestaan om € 100.000 apart te houden en de komende drie jaar hun geld voor I/D-banen en WIW-banen in die banen te blijven steken. De Eerste Kamer dwong ook af dat alle regels voor uit- en aanbesteden over drie jaar verdwijnen, als dan uit evaluatie blijkt dat de reïntegratiemarkt goed werkt. Het tweede winstpunt betreft de verruiming van de middelen voor invoering van de Wwb van € 20 tot 40 miljoen.

Extra aandacht ging uit naar de arbeidsverplichtingen voor de mensen van 57,5 jaar en ouder en de alleenstaande ouders. Op deze punten werden de uitspraken, die de staatssecretaris al in de Tweede Kamer had gedaan, verduidelijkt. De beleidsruimte in de wet op dit punt is niet aangetast.

De regels voor de bijzondere bijstand zijn verhelderd. Contracten voor een aanvullende ziektekostenverzekering blijven toegestaan. De gemeenten mogen ook nieuwe afsluiten. Daarnaast mogen categoriale voorzieningen voor chronisch zieken en gehandicapten in 2004 blijven bestaan.

 

 


9.      Meest kenmerkende wijzigingen na invoering Wet werk en bijstand

 

 

 

Onderwerp

Verschillen ten opzichte van Algemene bijstandswet

Rechten en plichten

-          passende arbeid wordt algemeen geaccepteerde

    arbeid

-          geen categoriale ontheffing van arbeidsplicht, behoudens individuele afweging bij alleenstaande ouders

-          gemeentelijke Reïntegratieverordening met aanbod van voorzieningen

-          gemeentelijke Afstemmingsverordening met regels over verlaging van algemene bijstand

-          verordening Fraudebestrijding

Inkomenswaarborg

-          Toeslagenverordening moet worden gebaseerd op Wwb

-          bijstand in natura wordt mogelijk

-          beperkte vrijlating van arbeidsinkomsten bij arbeidsinschakeling

-          voor alleenstaande ouders met kind jonger dan 5 jaar wordt een vrijlating van een aantal heffingskortingen ingevoerd

-          deregulering van schadevergoedingen

-          vermogensvaststelling wordt gewijzigd

-          vrijlating eigen woning wordt vereenvoudigd en verruimd

-          meer beleidsruimte om zekerheden te vragen (hypotheekrecht,  pandrecht)

-          geen categoriale bijzondere bijstand voor personen jonger dan 65 jaar m.u.v. chronisch zieken en gehandicapten

-          invoering van een langdurigheidstoeslag

-          meer beleidsruimte in vermogensvrijlating bijzondere bijstand


Vereenvoudiging en deregulering

-          afschaffing uitvoeringsvoorschriften over heronderzoeken, debiteurenonderzoeken en beëindigingsonderzoeken

-          geen verplicht beleidsplan en –verslag

-          toepassen van verhaal en terugvordering wordt facultatief

-          meer beleidsruimte inzake terugbetaling bijstand onder verband van krediethypotheek

-          boetesystematiek vervalt

Financiering

-          gemeente krijgt vast budget, bestaande uit een inkomensdeel en een werkdeel

-          een hoge eigen-risicodrempel

-          forse besparingen zijn al in rijksbegroting ingeboekt

-          herverdelingseffecten beperkt tot 10%


2       Het werkdeel

 

 

De vier volgende hoofdstukken beschrijven de plannen die betrekking hebben op het werkdeel. Het betreft de poortwachterfunctie, de gesubsidieerde arbeid, reïntegratie-instrumenten en het flankerend beleid. Hieronder staan de doelen voor het werkdeel bijeen.

 

Reïntegratieverordening

Het recht op bijstand is verbonden aan de inspanningsplicht van belanghebbende om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. In de vier volgende hoofdstukken is aangegeven welke instrumenten door de gemeente ingezet worden als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. In de gemeentelijke reïntegratieverordening zal het uitstroombeleid geconcretiseerd worden.

 

Beleidsdoelen voor het werkdeel

 

·           Onze inzet is erop gericht te komen tot maximale uitstroom uit de uitkering; de kortste weg naar duurzame arbeidsinpassing. Dit wordt uitgewerkt in de Reïntegratieverordening, is te constateren bij de uitvoering en blijkt bij evaluatie.

·           Wij omschrijven ons klantenbestand in doelgroepen, waarbij de indeling in fasen vooralsnog uitgangspunt is. De in te zetten uitstroominstrumenten passen wij aan de kenmerken, behoeften en omstandigheden van de klanten aan. Reïntegreren is maatwerk.

·           De sluitende aanpak van nieuwe instroom wordt onverminderd uitgevoerd. Alle nieuwe cliënten krijgen een reïntegratietraject aangeboden. Hierdoor wordt vermeden dat nieuwe klanten langdurig afhankelijk blijven van een uitkering.

·           Doel is de klant met behulp van trajecten te kwalificeren voor de actuele arbeidsmarkt. M.n. voor voortijdig schoolverlaters zal het verwerven van een diploma aan de orde zijn. Acties gericht op het voorkómen dat personen (met name jongeren) gebruik moeten maken van een uitkering horen er nadrukkelijk bij. Hierbij heeft het regionaal meld- en coördinatiepunt voortijdig schoolverlaten een belangrijke functie.

·           Wij beschikken over een gevarieerd aanbod aan instrumenten zoals reïntegratietrajecten en gesubsidieerde arbeid. Dit instrumentarium actualiseren wij steeds, in gelijke tred met de ontwikkelingen van ons klantenbestand.

·           Snelle uitstroom naar (gesubsidieerde) arbeid gaat hand in hand met duurzame uitstroom naar regulier werk via reïntegratietrajecten.

·           Wij zetten in zowel op reïntegratietrajecten van relatief makkelijk te bemiddelen cliënten (fase 2 en 3) als op moeilijk te bemiddelen groepen (fase 4).Wij willen voorkómen dat ons bestand op termijn dichtslibt met cliënten uit fase 4.

·           Reïntegratietrajecten worden regelmatig geëvalueerd en reïntegratiebedrijven worden afgerekend op resultaat. Bijvoorbeeld door het maken van prestatieafspraken. Niet-effectieve trajecten worden afgestoten.

·           Wij monitoren de resultaten van het uitstroombeleid. Ook produceren wij jaarlijks een verslag en leggen dit ter beoordeling voor aan de raad.

·           Gesubsidieerde arbeid is erop gericht de uitstroom naar regulier werk te bevorderen en moet leiden tot relevante werkervaring. Indien aan de orde, wordt het gecombineerd met kwalificerende scholing. Daar waar uitstroom naar regulier werk mogelijk is, zal de loonkostensubsidie aan de werkgever stapsgewijs  worden verminderd. Dit wordt zo nodig gecombineerd met het (in overleg met de werkgever) kwalificeren van de werknemer.

·           Voor de fase-4 klanten die permanent afhankelijk blijven van een uitkering, blijft in beperkte mate gesubsidieerde arbeid mogelijk. De voorwaarden hierbij zijn dat: 1) de persoon zeer moeilijk of niet meer bemiddelbaar is naar regulier werk en dus duurzaam aangewezen is op een bijstandsuitkering (of gesubsidieerd werk); 2) de instelling maatschappelijk zinvol werk verricht en niet in staat is naar behoren te functioneren zonder deze werknemers; 3) de persoon gemotiveerd is om zich in te zetten voor de instelling c.q. de samenleving.

·           Werkgevers moeten bij gesubsidieerde arbeid een substantiële werkgeversbijdrage leveren om zodoende zoveel mogelijk middelen vrij te spelen die weer ingezet kunnen worden t.b.v. uitstroombevordering. Hierbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van de betreffende instelling.

·           Werken met behoud van uitkering voor bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld schoolverlaters, is mogelijk. Echter, als onderdeel van een werk- of stagetraject, voor beperkte duur en gecombineerd met beroepskwalificerende activiteiten. Bij cliënten die geen arbeidsverplichting hebben, wordt de mogelijkheid vrijwilligerswerk te verrichten nadrukkelijk onder hun aandacht gebracht.

·           Voor Niet Uitkeringsgerechtigden voeren wij een evenwichtig maar terughoudend beleid. Zij kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling, wij werven echter niet actief bij deze groep.

·           In beginsel worden middelen ingezet voor sociale activering als er een gerede kans bestaat dat dit leidt tot een vervolgtraject gericht op uitstroom. Daar waar uitkeringsgerechtigden in een sociaal isolement dreigen te geraken, worden subsidies aan welzijnsinstellingen ingezet, gericht op het voorkomen van sociale uitsluiting. Maatschappelijke participatie wordt gestimuleerd, onder meer via vrijwilligerswerk.

 


3       De poortwachterfunctie

 

 

Inleiding

 

In de sociale zekerheid raakt het begrip poortwachter steeds meer ingeburgerd, maar wordt het gebruikt in verschillende betekenissen. Bij de Wwb bedoelen we met de poortwachterfunctie het voorkómen van instroom in de Wwb. Voor beperking van het risico en de schadelast is een effectieve en efficiënte poortwacht essentieel. Het gaat daarbij zowel om rechtmatig- als doelmatigheidaspecten. Bij rechtmatigheid zijn een juiste beoordeling van het recht op uitkering en het voorkómen van misbruik van belang. Doelmatigheid vereist dat de poortwachter zijn dienstverlening richt op de bemiddeling naar werk of het wegnemen van belemmeringen, als directe bemiddeling niet mogelijk is. De eerste taak voor de poortwachter is het borgen van de kortste weg naar werk en pas in tweede instantie het toekennen van een uitkering. Het accent verschuift van rechtmatigheid naar doelmatigheid: één van de belangrijkste uitgangspunten in de Wet werk en bijstand.

 

De Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (wet SUWI) duidt aan dat de dienstverlening in de sociale zekerheid op elkaar moet aansluiten. We spreken dan ook over een keten van dienstverlening. In de keten is de uitvoering van de poortwachterfunctie neergelegd bij de Centra voor Werk en Inkomen (de CWI’s). De beoordelaars van de claims voor een uitkering zijn de Uitvoeringsinstelling Werknemersverzekeringen (de UWV, de voormalige bedrijfsverenigingen) en de gemeenten. Deze dragen het financiële risico waaronder ook dat van het functioneren van de poortwachter. Het risico voor de gemeenten is te beperken door goede afspraken te maken in de keten van dienstverlening

 

De UWV is verantwoordelijk voor de uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen en voor de reïntegratie van personen met een UWV-uitkering. Indien een UWV-uitkering eindigt, is een deel van de klanten aangewezen op een Wwb-uitkering. De gemeente heeft er dan ook belang bij dat de UWV effectief reïntegreert. Het gaat met name om WW- uitkeringsgerechtigden en arbeidsongeschikten. Bovendien ontvangt een deel van de bijstandsgerechtigden naast hun uitkering van de gemeente een uitkering van de UWV (zogenaamde samenloopgevallen). De UWV ontvangt voor deze klanten de reïntegratiemiddelen. Bij de invoering van de Wwb wijst het kabinet er opnieuw op dat de keten van dienstverlening het beste kan worden uitgevoerd in Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG).

 

1.      Het Centrum voor Werk en Inkomen

 

1. De huidige dienstverlening stelt Werk vóór Inkomen en beperkt de instroom in de bijstand

Het CWI is onder meer verantwoordelijk voor het aan het werk helpen van werkzoekenden, het vervullen van vacatures en het innemen van aanvragen om bijstand. In het dienstverleningsconcept is vastgelegd dat werk boven inkomen gaat, de klant als de maat der dingen geldt, er een beursvloer voor werk en inkomen functioneert en er een evenwichtige balans is tussen zelfwerkzaamheid en persoonlijke begeleiding. In de Westelijke Mijnstreek hebben het CWI  en de gemeenten dit concept uitgewerkt door de aanvraag pas in te nemen op het moment dat de klant zijn documenten compleet inlevert. De tijd tussen aanmelding en inname van de aanvraag benut het CWI om de klant te stimuleren werk te zoeken. Hij kan aan workshops deelnemen zoals het zoeken naar werk op Internet, de kwaliteitsanalyse van eigen vaardigheden, de vacatureanalyse, een sollicitatiebrief schrijven en een sollicitatiegesprek voeren. Een aanmerkelijk deel van de werkzoekenden vindt op deze wijze werk, ondanks de minder gunstige economische omstandigheden. Een ander deel, met name bijstandsaanvragers, blijkt bij nader inzien niet te voldoen aan de voorwaarden om aanspraak te maken op een uitkering. De overtuiging bestaat eveneens dat de werkwijze uit het oogpunt van fraudebestrijding effect heeft.

De cijfers over het eerste halfjaar van 2003 bieden het volgende beeld van de instroom:

 

Fase

1

2

3

4

Geen*

Ntb**

Totaal

Melding Abw

245

43

186

197

120

100

891

Intake Abw

99

21

94

126

30

64

434

Overgedragen Abw

95

17

88

112

23

56

394

 

*    geen fase-indeling bekend

**  nader te bepalen

 

De tabel geeft weer uit welke fase (fase 1, direct bemiddelbaar tot fase 4, grote afstand tot de arbeidsmarkt) zich klanten meldden bij het CWI uit de gemeente Sittard-Geleen. In de rij intake staat het aantal uitgevoerde uitkeringsintakes vermeld. De uitkeringsintake verricht het CWI op het moment dat de klant zijn stukken compleet heeft of een termijn van 15 werkdagen is verstreken. Een gering deel (ca 10%) valt alsnog af omdat zij niet voldoen aan de uitkeringsvoorwaarden. De overige aanvragen draagt het CWI over aan de gemeente.

Een belangrijke maatstaf voor het functioneren van het CWI is de preventiequote, waarmee de verhouding tussen de  binnengekomen en niet overgedragen aanvragen in een percentage worden uitgedrukt. Het CWI Sittard realiseert een preventiequote van 399/891 x 100 % ofwel 55,7 %. Het landelijke gemiddelde is 44,1 %, waarmee het CWI een score realiseert, die ruim boven het gemiddelde ligt. De oorzaak hiervan wordt gezocht in het lokale dienstverleningsconcept. 

De invoering van de Wwb staat de continuering van de werkwijze niet in de weg. Sterker nog, de werkwijze doet juist recht aan de uitgangspunten van de Wwb. Vandaar dat wij voorstellen om dit dienstverleningsconcept te handhaven.

 

2. In de Serviceniveauovereenkomst (SNO) van 2004 nemen we hardere afspraken op

Landelijk heeft het rijk afspraken in de keten gemaakt in het Programma Ketenresultaten 2003-2004. Het bevat prestatieafspraken over het voorkómen van instroom in de WW en de Abw (de preventiequote) en de uitstroom van direct bemiddelbaren (de uitstroomquote). De uitstroomquote drukt de verhouding uit tussen het aantal klanten dat is overgedragen aan de gemeente en het aantal werkzoekenden dat binnen een half jaar werk vindt.  

De landelijk afgesproken preventiequote is 25 % en de norm voor de uitstroomquote ligt op 60%.

De afspraken met de lokale CWI’s zijn vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten, Service Niveau Overeenkomst (SNO) genaamd. In de Westelijke Mijnstreek hebben de gemeenten samen met het CWI één SNO afgesloten. In de SNO 2003 zijn intenties over de uitstroom en preventie opgenomen, maar geen harde afspraken gemaakt. We richten onze inzet erop in de SNO 2004 wel concrete percentages te benoemen.

 

3. Reïntegratieadviezen zijn de start van een traject

In de SNO is overeengekomen dat het CWI bij de overdracht van de aanvraaggegevens eveneens een reïntegratieadvies afgeeft over klanten met een afstand tot de arbeidsmarkt. In het regionaal overleg met het CWI is vastgesteld dat het CWI niet in alle gevallen waarin dit is vereist een reïntegratieadvies uitbrengt. Bovendien is in het overleg besproken dat de tijdigheid van het aanleveren van de adviezen niet wordt gehaald. Afgesproken is dat het CWI alle zeilen bijzet om de overeengekomen termijn te halen. Dit is in het bijzonder belangrijk omdat het CWI- reïntegratieadvies voor de klantmanager van de gemeente het startpunt is voor het afspreken van een traject.

 

2.      De Uitvoeringsinstelling Werknemersverzekering

 

1. De tijd voor samenwerking is rijp

De UWV is in 2002 ontstaan uit meer dan 20 UVI’s en heeft enige tijd nodig gehad om de bedrijfsvoering op te zetten. Het was in deze periode sterk intern gericht. Nu de eerste resultaten van de reorganisatie zijn geboekt, zoekt de UWV weer contact met de ketenpartners en staat ze open voor samenwerking. Vanuit de nadruk op een sluitende aanpak willen we in 2004 een goede samenwerking realiseren met de UWV over reïntegratie en sociale activering. Over deze onderwerpen willen wij concrete resultaatafspraken maken. Het belang van de gemeente schuilt erin dat de UWV voorkomt dat (gewezen) UWV- klanten een beroep doen op een bijstandsuitkering. Dit geldt voor werkzoekenden die gedurende de maximale termijn een WW-uitkering hebben ontvangen en voor arbeidsongeschikten die na een keuring weer arbeidsgeschikt worden geacht. De UWV beschikt over de reïntegratiemiddelen voor deze doelgroepen. De UWV is bereid om aan de hand van onze gegevens een gerichte inzet van middelen te doen. Voor sociale activering kan de gemeente optreden als uitvoerder en hiervoor een bedrag ad € 2.000,00 per traject ontvangen.

 

2. Het aantal samenloopgevallen is groot

In de gemeente Sittard-Geleen ontvingen in de maand oktober 2003 zestien klanten naast hun Abw- uitkering een WW- uitkering en 144 klanten een WAO- uitkering. Op deze groep is geen verdere screening toegepast.  Aan de hand van de uitsplitsing naar fase, onderzoeken we hoeveel en welke klanten voor een reïntegratie- dan wel een sociaal activeringstraject in aanmerking komen. We willen hierover een plan van aanpak opzetten en uitvoeren met het UWV in het eerste kwartaal van 2004.

 

3.      Sluitende aanpak door de gemeente

 

In de huidige praktijk besteden we vooral aandacht en het grootste deel van de tijd aan rechtmatigheidaspecten bij het toekennen van uitkeringen. Uit het oogpunt van risicobeheer moet het accent verschuiven naar doelmatigheid. Dit betekent dat we effectief en efficiënt uitkeringen verlenen aan degenen die deze nodig hebben, maar ons vooral richten op het voorkomen dat klanten in de uitkering komen of langdurig afhankelijk van bijstand raken. Nadat we de aanvraag van het CWI ontvangen, zullen wij de klant snel aanmelden voor een traject dat kans op uitstroom biedt.  De kansen op succes worden sterk beïnvloed door het goed uitvoeren van de regie. Deze rol is in handen van de gemeente. We hebben de uitvoering van de regie neergelegd bij de klantmanagers, die integraal verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen. De huidige praktijk laat zien dat de uitvoering van het totale pakket te veel eist om de taak in de volle breedte uit te voeren. Met name de regierol lijdt hieronder. De organisatie moet een cultuuromslag realiseren waarbij in plaats van Inkomen, werk centraal staat. De uitgangspunten bij de heroriëntatie op de bedrijfsvoering werken we uit in een plan verbetering uitvoering. Zie hoofdstuk 7.

 

4.      Bedrijfsverzamelgebouw

 

Het Bedrijfsverzamelgebouw biedt een goed concept voor de dienstverlening. De landelijke overheid stimuleert het tot stand komen van Bedrijfsverzamelgebouwen Werk en Inkomen in ieder rayon waar een Centrum Werk en Inkomen is gevestigd. De overtuiging bestaat dat de uitvoerders van de sociale zekerheid hun dienstverlening optimaal kunnen realiseren indien zij samenwerken in één gebouw. De raad heeft in mei 2001 het initiatief genomen om een Bedrijfsverzamelgebouw Werk en Inkomen (BVG) te stichten voor onze regio. Er is een haalbaarheidsonderzoek verricht waarin wordt geconcludeerd dat een BVG voor de regio een grote toegevoegde waarde heeft. Bovendien is een inhoudelijk concept ontworpen waarin het CWI de kern vormt. De claimbeoordelaars (de gemeenten en de UWV) vormen een eerste ring daaromheen en diagnosticeren de reïntegratiemogelijkheden voor de klanten. In een tweede ring voeren private reïntegratiebedrijven de plannen uit. Het bestuur van het BVG tenslotte, dient een regionaal draagvlak te hebben. De beoogde deelnemers zijn geporteerd van het concept en hebben de intentie uitgesproken om te participeren. Een en ander wordt in samenwerking met het facilitair bedrijf uitgewerkt.

 

Huisvesting van het team Sluitende aanpak nieuwe instroom (team SANI) in het CWI biedt goede kansen voor de doorontwikkeling van het inhoudelijke concept. In het gebouw van het CWI aan de Rijksweg Zuid te Sittard is momenteel eveneens het reïntegratiebedrijf KLIQ gevestigd. Dit reïntegratiebedrijf verlaat in 2004 grotendeels dit gebouw waardoor er ruimte ontstaat. Hierdoor kan het team dat de aanvragen voor uitkering behandelt en de reïntegratie van klanten nieuwe instroom regisseert in het gebouw worden gehuisvest. Op deze wijze kunnen we het inhoudelijke concept verder vorm geven en uitdiepen. Het voornemen is om de huisvesting medio april te realiseren. Wij onderzoeken momenteel of dit binnen de inhoudelijke kaders mogelijk is.

 

5.      Beslispunten

 

1.                  Het dienstverleningsconcept met het CWI Sittard in 2004 op hoofdlijnen continueren;

2.                  In de overeenkomst met het CWI voor 2004 de landelijke preventie- en uitstroomquota vastleggen en de naleving van de afspraken over reïntegratieadviezen verbeteren;

3.                  De samenwerking met de UWV intensiveren en een concreet plan van aanpak voor samenloopgevallen opzetten en uitvoeren met het UWV;

4.                  Het Bedrijfsverzamelgebouw verder ontwikkelen;

5.                  Onderzoeken of binnen de huidige kaders het team Sluitende aanpak nieuwe instroom in 2004 kan worden gehuisvest in het CWI.

 


4         Gesubsidieerd werk

 

 

In 2004 wordt de gemeente geconfronteerd met een verdere daling van het budget voor het werkdeel, het instrument waarmee wij het bijstandsvolume kunnen beperken. Er blijven weinig middelen over als we het beleid voor gesubsidieerde arbeid ongewijzigd voortzetten. De vergoeding van het rijk bedraagt in 2004 € 11.778.452. Hiertegenover staat aan verplichtingen WIW en ID € 10.990.781. Voor scholing, activering en projecten resteert dan slechts € 787.671. Er zal dus een keuze moeten worden gemaakt; is het huidige gesubsidieerde werk een goed reïntegratie-instrument en moet het dus behouden worden of dienen we de middelen anders in te zetten. Ook zal bezien worden of de efficiency verhoogd (door lagere loonkosten te realiseren) en de effectiviteit vergroot (via uitstroom en doorstroom) kan worden.

 

1.      Doelstellingen tot nu toe

 

De inzet van ID- en WIW-middelen heeft altijd verscheidene doelstellingen gehad:

·           Werkgelegenheidsinstrument

Kandidaten voor de ID-regeling en destijds de banenpool kregen arbeidscontracten met als doelen het verschaffen van zinvol werk en het verlagen van het bijstandsvolume. Uit- en doorstroom naar regulier werk waren aanvankelijk nauwelijks aan de orde. De doelstelling is bereikt, gelet op het grote aantal werklozen dat via Wiw of ID aan de slag is gegaan in een gesubsidieerde baan.

·           Reïntegratie

De laatste jaren werd de Wiw gebruikt als reïntegratie-instrument; doel was dat de werknemer een plek op de reguliere arbeidsmarkt veroverde. Wat de Wiw betreft is er tot en met het jaar 2001 een aanzienlijke uitstroom naar regulier werk bereikt. Er blijft echter een grote groep ex-banenpoolers over waarvan de verwachting is dat er voor deze mensen geen kansen op regulier werk zijn. Destijds zijn zij geselecteerd omdat ze kansloos waren. De keus was gesubsidieerd werk of in de bijstand blijven. Daarnaast is er na 2001 weinig uitstroom van Wiw-ers bereikt. Met name de economische situatie lijkt hier debet aan.

Voor de ID-regeling geldt dat deze als reïntegratie-instrument nooit heeft gewerkt. Zowel voor werkgevers als werknemers was het helemaal niet aantrekkelijk hiervoor inspanningen te plegen. De werkgever ontvangt een relatief hoge loonkostenvergoeding en zal de eenmaal ingewerkte goedkope kracht trachten te behouden. De werknemer heeft een vaste baan en kan op een vrij beschermde werkplek een salaris van 130% van het minimumloon verwerven. Bovendien is de verslechterde economische situatie van de laatste twee jaar er debet aan dat er een geringe uitstroom is gerealiseerd.

·           Maatschappelijk nut

Met name de ID-regeling is landelijk ingezet om personele knelpunten in diverse sectoren op te lossen (de zorg, het onderwijs). Ook in de gemeente werden personele knelpunten in de eigen organisatie met behulp van ID-banen opgelost. Bovendien werden in de gemeente ID-ers ingezet op het toezicht op de openbare ruimte. Bovendien werd een aantal maatschappelijk nuttige organisaties (bijvoorbeeld het Kringloopcentrum) overeind gehouden. De maatschappelijke onrust die is ontstaan bij de bedreiging van het gesubsidieerde werk heeft betrekking op de menselijke kant (dreigende werkloosheid en terugval in de bijstand). Echter ook de angst voor het wegvallen van maatschappelijk nuttige taken speelde een belangrijke rol.

Door het bovenstaande beleid hebben we een grote groep werknemers, doorgaans met vaste arbeidsovereenkomsten, in dienst bij vele organisaties. Met deze situatie moeten we rekening houden. Ook hebben wij verplichtingen aan deze groep.

 


2.      Herijking van de doelstellingen

 

Gedwongen door de bezuinigingen, omdat de gemeente voor 100%  verantwoordelijk wordt voor haar bijstandsuitgaven en om de eigen effectiviteit te vergroten, is beperking van het bijstandsvolume prioriteit nummer een. Dit kan op een aantal manieren worden ingevuld:

 

Gesubsidieerde arbeid als reïntegratie-instrument

Conform de bedoeling van de Wet werk en bijstand staat gesubsidieerd werk volledig in dienst van spoedige uitstroom naar regulier werk. De prioriteit ligt bij de ontwikkeling van de werknemer en niet langer bij het verrichten van de taak of het overeind houden van de organisatie. Als een werknemer, om in de persoon gelegen factoren, niet naar regulier werk kan doorstromen dan hoort hij niet in dit instrument thuis. En als er onvoldoende begeleidingsmogelijkheden en onvoldoende perspectief op regulier werk zijn, dan past deze arbeidsplaats niet binnen het instrument. Gesubsidieerd werk als reïntegratie-instrument is altijd van beperkte duur en dit moet van het begin af aan duidelijk zijn. Enerzijds om het instrument niet te verstoppen, anderzijds omdat er voor elk traject naar werk een moment moet zijn waarop de balans wordt opgemaakt.

Wij gaan uit van een trajectduur van één jaar met de optie op nog een jaar. Is na twee jaar het doel niet bereikt dan krijgt een andere bijstandsgerechtigde een kans om via een reïntegratiebaan door te stromen naar regulier werk.

In deze vorm van tijdelijk gesubsidieerd werk is loonvorming geen doelstelling. Omdat er sprake is van een tijdelijk traject is een beloning ter hoogte van het minimumloon acceptabel. Ook zijn part time dienstverbanden acceptabel, mits het loon niet lager is dan de bijstandsuitkering.

Voor de werkgever moet het aantrekkelijk zijn uitstroom naar regulier werk te bevorderen. De inleenvergoeding of subsidie aan de werkgever wordt afgestemd op de verdiencapaciteit (o.a. de productiviteit) van de werknemer. Per werkgever kan hiervan afgeweken worden als er bijzondere afspraken kunnen worden gemaakt over de uitstroomdoelstelling. De werknemer doet arbeidsritme en werkervaring op en bekwaamt zich in een vak. Daarnaast kan als dat nodig is een kwalificerende beroepsopleiding worden gevolgd. Dit reïntegratie-instrument werkt het beste als we banen kunnen creëren in het bedrijfsleven. Bij een in de toekomst oplevende economie ontstaan daar de meeste reguliere banen.

 

Instrument werkgelegenheid en maatschappelijk nut

Bij  eenzijdige inzet van het instrument uitsluitend voor reïntegratie vallen bepaalde groepen uit de boot. Voor hen die geen perspectief op regulier werk hebben, maar wel in staat zijn op een gesubsidieerde werkplek te functioneren, zou straks geen gesubsidieerd werk meer beschikbaar zijn en blijft alleen de bijstand over. Daarnaast wordt het voortbestaan van een aantal maatschappelijke organisaties bedreigd. Maatschappelijk nuttige en zelfs onmisbare taken worden niet meer uitgevoerd.

Het instandhouden van een voorziening voor cliënten die aangewezen zijn op een gesubsidieerde werkplek past in de doelstelling om het bijstandsvolume te beperken. De middelen zijn echter beperkt. We zullen binnen het werkdeel een vast contingent reserveren voor deze vorm van gesubsidieerd werk. Welke instellingen voldoen aan de criteria zal worden uitgewerkt in een voorstel en door het college worden bepaald. De maatschappelijke activiteiten en organisaties die overeind worden gehouden, worden dus in een apart besluitvormingstraject benoemd. Invulling vindt in elk geval plaats door de ex-banenpoolers en een aantal ID-werknemers die niet kunnen uitstromen naar regulier werk. Nieuwe instroom in dit instrument is afhankelijk van het natuurlijk verloop van de huidige Wiw- en ID-populatie. Nieuwe instroom van blijvers in gesubsidieerd werk wordt exclusief geplaatst bij de benoemde maatschappelijke activiteiten en instellingen. Bij dit instrument is het verwerven van een salaris hoger dan bijstand wel een van de doelen. Gelet op de aard van de werkgever en de begincapaciteit van de werknemer komt een inleenvergoeding pas na langere tijd tot enig volume. De begeleiding van de werknemer komt korte tijd na plaatsing volledig bij de werkgever te liggen.


Werk voor uitkering

Voor de nieuwe instroom van fase 2 en 3 cliënten zullen wij een nieuw instrument ontwikkelen. De Wwb biedt de mogelijkheid bijstandsgerechtigden te laten werken met behoud van uitkering. Voorwaarde is dat dit gelimiteerd is in tijd en onderdeel vormt van een traject naar regulier werk. Gelet op dit laatste aspect is het doorgaans niet zinvol fase 4 klanten hierbij te betrekken. Voor deze groep bestaat wel de mogelijkheid vrijwilligerswerk met behoud van uitkering of gesubsidieerd werk met maatschappelijk nut te doen. De groep fase 1 (best bemiddelbaren) valt onder verantwoordelijkheid van het CWI. Niet uitgesloten is dat ook voor hen bepaalde werkvormen worden ontwikkeld.

Voorwaarde voor het ontvangen van een bijstandsuitkering is een door de klant te verrichten prestatie: werken gedurende een diepgaande diagnose- en begeleidingsperiode. In een leerwerkomgeving wordt de uitkeringsgerechtigde geconfronteerd met alle aspecten die ook in regulier werk aan de orde zijn: ontwikkelen van dagritme, opdoen van werkervaring en het uitoefenen van enig vakmanschap. Dit traject kan worden opgevolgd door een stageplaats bij een reguliere werkgever (onder zeer strikte voorwaarden). Naast werk kan ook scholing worden aangeboden (beroepskwalificatie). Voorwaarde is dat het werk  aansluit bij de  vaardigheden van de klant. We zullen hierbij gebruik maken van de deskundigheid van partners (bijvoorbeeld Vixia, Kringloopcentrum en Leeuwenborgh, maar ook andere leerwerkbedrijven komen in aanmerking).

De periode waarin iemand werkt met behoud van uitkering duurt maximaal één jaar. In de praktijk kan het korter zijn; zo gauw duidelijk is welk instrument voor de klant het meest geschikt is om regulier aan de slag te gaan (bijv. het verrichten van gesubsidieerd werk, het volgen van een opleiding of een ander reïntegratietraject) vindt overplaatsing plaats. Ook is het mogelijk en wenselijk dat eerder bemiddeld wordt naar werk.

Werken met behoud van uitkering kan ook plaatsvinden binnen de reguliere reïntegratietrajecten. We praten dan van stageperioden bij reguliere werkgevers. Hieraan zullen strenge voorwaarden worden verbonden. De stage is in principe van korte duur (maximaal drie maanden); verlenging is slechts mogelijk als er na zes maanden uitzicht is op minimaal een tijdelijk arbeidscontract. Van de werkgever mag in zo’n periode een bijdrage worden verwacht, de uitkeringsgerechtigde kan een stimuleringspremie, te betalen uit het werkdeel, tegemoet zien.

 

Experiment jongeren

Voor een bepaalde groep jongeren is het volgen van een opleiding geen optie. Deze groep is alleen geïnteresseerd in het verwerven van een inkomen. Er zal een pilot  worden ontwikkeld waarbij de jongere in dienst komt bij een instelling (tegen een salaris). De instelling plaatst de werknemers voor kortere of langere perioden bij regionale bedrijven. De tarieven zijn zodanig dat hiermee ook leegloop (perioden zonder werk) gedekt zijn. Gedurende perioden zonder werk is de werknemer met behoud van salaris actief in het bovengenoemde project werk voor uitkering. Alvorens met dit experiment te beginnen zal  de markt verkend worden. Ook dient er startkapitaal verworven te worden. Dit gebeurt via het terugdringen van verplichtingen op het werkdeel. Bovendien worden de mogelijkheden ESF-subsidie te verwerven onderzocht.

 

3.      Beleidskeuzen voor 2004 en 2005

 

Werkgelegenheid en maatschappelijk nut

Wij zullen het instrument Werkgelegenheid en maatschappelijk nut handhaven bij een aantal organisaties en instellingen. De aanwijzing van deze organisaties (categorie 1 en 2, zie hieronder) is een voorlopige. Voor de langere termijn is een beoordeling van onder meer de financiële situatie van de organisaties noodzakelijk. Werken met een definitieve limitatieve lijst is niet wenselijk: we leggen ons dan volledig vast en verstikken mogelijk nieuwe initiatieven.

 


Categorie 1

Organisaties die praktisch volledig afhankelijk zijn van kleine gemeentelijke, provinciale of andere subsidies en die geen structurele budgetten hebben voor organisatiekosten. De organisaties zijn werkzaam voor cultuur, natuur, (jeugd)vrijwilligerswerk, sport, vrijwilligerswerkadvisering en begeleiding van specifieke doelgroepen zoals vluchtelingen. Bij het stopzetten of verminderen van gesubsidieerd werk zouden de activiteiten ernstig in het gedrang komen. Momenteel zijn bij deze organisaties zo’n 45 medewerkers in ID- of Wiw-banen actief.

 

Categorie 2

Maatschappelijke organisaties die weliswaar inkomsten genereren maar onvoldoende om zelfstandig te bestaan. Gelet op de terreinen waarop zij zich bewegen, is de gemeente medeverantwoordelijk voor het voortzetten van de activiteiten. Deze instellingen zijn werkzaam in het toezicht op de openbare ruimten (stichting Toezicht e.d.), projecten gemeentelijk welzijnsbeleid (via P.I.W.), milieu (Kringloopcentrum) en sociale activering (Karwei). Met deze instellingen worden afspraken gemaakt om de mogelijkheden van nieuwe plaatsingen en uitstroom volledig te benutten. Op deze terreinen zijn momenteel zo’n  155 ID-ers en Wiw-ers actief.

 

Categorie 3

De sectoren onderwijs, zorg, particulier bedrijfsleven, gemeente (behoudens toezicht) en kinderopvang vallen niet onder bovengenoemde twee categorieën. Deze sectoren worden immers geacht over middelen te beschikken om ook bij wegvloeien van gesubsidieerd werk hun activiteiten voort te kunnen zetten (o.a. vanwege rijksbekostiging).

 

Bij de eerste twee categorieën instellingen zijn momenteel 200 personen werkzaam in ID- en Wiw-verband. Uiteindelijk willen wij het totaal aantal werknemers dat in gesubsidieerde arbeid blijft, fixeren op dit aantal. Het aantal personen dat nu gesubsidieerd werk verricht zonder uitstroomperspectief is echter hoger, naar schatting tegen de 300. Bovendien zijn deze werkzaam bij tal van andere instellingen die niet voldoen aan de criteria en naar verwachting niet in de nog op te stellen lijst zullen voorkomen. Om het gewenste volume te bereiken worden vacatures bij instellingen categorie 1 en 2 pas ingevuld als door natuurlijk verloop het aantal blijvers in gesubsidieerd werk is gedaald tot beneden de 200. Er wordt getracht via verschuiving (herplaatsing) openvallende plaatsen in te vullen. Met de organisaties categorie 3 worden op het moment dat vacatures ontstaan (door natuurlijk verloop, na afloop van tijdelijke contracten) afspraken gemaakt over de inzet van gesubsidieerde arbeid als reïntegratie-instrument (zie de volgende alinea) of vormen van werken met behoud van uitkering.

 

Ombouwen naar een reïntegratie-instrument

In bovenstaande alinea is het aantal blijvers in gesubsidieerde arbeid aangegeven. Voor het andere instrument, de reïntegratie, dienen middelen te worden vrijgespeeld. Dit gebeurt door vacatures niet meer in te vullen. Ook worden de aflopende contracten van Wiw-werknemers niet verlengd. Verlenging zou in de meeste gevallen inhouden dat een dienstverband voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. Hierdoor dreigt het beslag op het werkdeel zo groot te worden dat er geen middelen meer zijn voor reïntegratie. Daar waar inleners harde toezeggingen kunnen doen over het in dienst nemen van Wiw-ers kan van deze regel worden afgeweken. Ook blijven we er gedurende de contractperiode alles aan doen om geschikt regulier werk te vinden voor betrokkenen. De Wiw-er vraagt in het algemeen na afloop van het arbeidscontract een WW-uitkering aan. Daarom zal getracht worden met het UWV (uitkeringsinstantie WW) afspraken te maken over verdere inzet van reïntegratie-instrumenten. De vaste contracten van ID-ers  en Wiw-ers zullen gehandhaafd blijven; bedacht moet worden dat de ID-er in dienst is bij de “inlenende” werkgever. Om uitstroom naar regulier werk te stimuleren (en daarmee de vermindering van de huidige ID-en Wiw-regeling te realiseren) wordt een premie-instrument ontwikkeld.

 


Korting loonkostensubsidie

Wij zijn van mening dat een deel van de bezuinigingen verhaald kan worden op de werkgevers die ook het voordeel hebben van de inzet van de werknemers. Op dit moment wordt er door de inlenende instanties al een inleenvergoeding betaald voor de Wiw-werknemers. Dit blijft voorlopig gehandhaafd, totdat de situatie voor ID-werkgevers identiek is. In de toekomst worden inlenende instanties Wiw-werknemers en ID-werkgevers gelijk behandeld.

Op de loonkostensubsidie  aan ID-werkgevers vinden in 2004 twee kortingen plaats:

·           De werkgeversvergoeding van jaarlijks € 1100 vervalt per 1 april 2004. Deze vergoedingen zijn bedoeld voor kosten die de werkgever maakt voor de salarisadministratie en begeleiding;

·           Op de loonkostensubsidie wordt per 1 april 2004 10% gekort. De diverse sectoren (onderwijs, particulieren, zorg, kinderopvang en de gemeentelijke diensten) leveren zo een bijdrage aan het opvangen van bezuinigingen. De bezuinigingen kunnen ook gerealiseerd worden door afspraken per werkgever over uitstroom naar regulier werk, mits de bezuinigingsdoelstelling gehaald wordt. IJkmoment is de situatie op 31 december 2003. Alleen die instellingen die volledig afhankelijk zijn van gemeentelijke dan wel provinciale subsidie kunnen van deze korting verschoond blijven. Uiteraard mits ze horen tot de eerste twee categorieën organisaties genoemd bij “werkgelegenheid en maatschappelijk nut.”

Een tweede korting op de loonkostensubsidie van 10% vindt plaats per 1 januari 2005. Wij zijn niet voornemens in deze raadsperiode nog meer kortingen toe te passen.

 

De financiële situatie in 2004 / 2005 / 2006 (zie bijlage 1)

Voor de huidige vormen van gesubsidieerd werk hebben wij het volgende scenario vastgesteld:

·           Natuurlijk verloop wordt niet ingevuld

·           Contracten worden niet verlengd

·           Korting/bezuiniging wordt toegepast

 

Uitgangspunten:

·           voor scholings- en activeringstrajecten, andere projecten, preventie voortijdig schoolverlaten, premiebeleid en sociale activering is in 2004 en volgende jaren € 2.795.000 noodzakelijk (zie hoofdstuk 5 paragraaf 4);

·           realiseren van de geschetste bezuinigingsdoelstelling (zie onderstaande tabel);

·           realiseren terugbrengen uitvoeringskosten;

·           realiseren van een overschot in 2003 ad € 900.000 dat naar 2004 kan worden meegenomen;

·           realiseren van ESF-subsidie     van € 700.000.

 

In onderstaande tabel is weergegeven welke bedragen kunnen worden vrijgespeeld. Doel is om deze middelen vervolgens in te zetten voor nieuw beleid; gesubsidieerde arbeid als reïntegratie-instrument.

 


2004

2005

2006

Scenario

+          € 1.542.442

+          € 1.694.766

+         € 2.493.310

 

Het college heeft voor  dit scenario gekozen omdat hiermee de beleidswijziging: naar gesubsidieerd werk als reïntegratie-instrument, het snelst wordt gerealiseerd. Bovendien worden met dit scenario financiële risico’s vermeden. Vervolgens worden de vrijkomende middelen ingezet voor de nieuwe vorm van gesubsidieerd werk. Gebruik makend van de meeneemregeling 2004-2005 is er gedurende 2004 t/m 2006 ruimte voor het invullen van in totaal 130 nieuwe banen bij gelijktijdige afbouw van de bestaande banen die geen reïntegratiedoel kennen. Hierbij wordt uitgegaan van de loonkosten per baan inclusief trajectbegeleiding, het uitvoeren van de werkgeversrol en opleidingskosten van € 22.000 per jaar op tijdelijke basis (maximaal twee jaar).

 

Het directe effect op het inkomensdeel is de beperking van het bijstandsvolume met 130 eenheden gedurende twee jaar. Over de periode 2004 tot en met 2007 betekent dit een besparing van in totaal € 3.510.000. Een besparing die voornamelijk vanaf halverwege 2004 wordt gerealiseerd.

Belangrijker nog dan deze tijdelijke besparing is natuurlijk het tweede effect dat we beogen: uitstroom naar duurzaam regulier werk (liefst binnen de contractperiode zodat er ruimte ontstaat voor nieuwe medewerkers). Dit effect is op voorhand niet zichtbaar; wel zal het instrument zodanig gevolgd en geëvalueerd worden dat effectmetingen gedaan kunnen worden, evenals vergelijkingen met de resultaten van andere instrumenten.

 

Financiële gevolgen  scenario: 130 plaatsingen

           

 

2004

2005

2006

2007

Beschikbare middelen scenario 1

      1.542.442

     1.694.766

      2.493.310

Onbekend

Meeneemregeling naar volgend jaar

        992.442

        707.208

         890.518

       10.518

Aantal

plaatsingen

Gespreid over het jaar 50

Gespreid over het jaar 80 nieuw

Aflopend 50 van 130

Aflopend 80

Kosten werkdeel

 

50x0,5x€22.000          550.000

50x€22.000 +

80x0,5x €22.000 = €     1.980.000

50x0,5x€22.000+80x€22.000 =

      2.310.000

80x0,5x€22.000 €      880.000

Opbrengst

inkomensdeel

50x0.5x€13.500=

€337.500

50x€13.500

80x0.5x€13.500

totaal€1.215.000

50x0.5x€13.500

80x€13.500

totaal€1.417.500

80x0.5x€13.500

 

totaal €540.000

 

Voor de goede orde: de verwachte opbrengst inkomensdeel is niet verwerkt in de financiële overzichten. De verwachte tekorten in 2005 en volgende jaren kunnen deels worden opgevangen met de verwachte opbrengsten door het scheppen van 130 gesubsidieerde banen.

 

Europees Sociaal Fonds

De mogelijkheden van cofinanciering (maximaal 50% van de reïntegratietrajecten, € 1.4 miljoen, zie hoofdstuk 5 paragraaf 4) door het ESF worden onderzocht. Ingezet wordt op 2 jaar lang € 700.000 per jaar voor de reïntegratietrajecten. Omdat het totaal aantal trajecten niet wordt uitgebreid (zie hoofdstuk 5) kan bij subsidieverlening € 700.000 extra geïnvesteerd worden in gesubsidieerd werk. Bij de berekening gaan we uit van een verstrekking van twee jaar, wat € 1.400.000 oplevert. Dit biedt ruimte voor 32 tijdelijke arbeidscontracten, wat een besparing van in totaal 32x€13.500x 2 = € 864.000 oplevert op het inkomensdeel over de jaren 2004-2006.

 

Totaal effect inkomensdeel Scenario en ESF

 

 

2004

2005

2006

2007

ESF-subsidie 32 arbeidsplaatsen

32x0,5x€13.500

€216.000

32x€13.500=

€432.000

32x0,5x€13.500

€ 216.000

 

Inkomensdeel 130 arbeidsplaatsen

€337.500

€1.215.000

€1.417.500

€540.000

totaal

€553.500

€1.647.000

€1.633.500

€540.000

 

Positieve effecten op het inkomensdeel door het scheppen van nieuwe gesubsidieerde banen, waardoor het inkomensdeel in volume omlaag gaat, zijn in de financiële overzichten (zie hoofdstuk 11 en de bijlagen) nog niet verwerkt. De subsidie bij het ESF moet nog worden aangevraagd, de gesprekken met werkgevers en inleners van gesubsidieerde arbeid moeten nog worden gevoerd. Reeds inboeken van besparingen is nog prematuur.

 

Met de inzet van middelen in 2007 e.v. is geen rekening gehouden. Het volume is afhankelijk van de toe te kennen budgetten en de vermindering van de huidige vormen van gesubsidieerd werk (ID en Wiw). Ook de financiële gevolgen van uitstroom naar regulier werk zijn niet in beeld gebracht. Evaluaties per kwartaal moeten inzichtelijk maken of het instrument de uitstroom oplevert die ervan verwacht wordt en of bijstellingen noodzakelijk zijn.

 

Eventuele overschotten op het inkomensdeel zouden gereserveerd kunnen worden om negatieve effecten in de toekomst te kunnen opvangen.

 

4.      Beslispunten

 

1.      De huidige vorm van gesubsidieerd werk  (ID en Wiw) wat betreft aantal banen en in financiële zin terugbrengen:

·           Door vrijvallende plaatsen niet in te vullen;

·           Door uitstroom te stimuleren;

·           Door bezuinigingen op de subsidies aan werkgevers c.q. inleners. Concreet vervallen de werkgeversvergoedingen van € 1.100  per 1 april 2004, vindt een korting op de loonkostensubsidie plaats van 10 % per 1 april 2004 en een tweede korting van 10 % per 1 januari 2005;

·           Door te bezuinigen op de uitvoering.

2.      Vrijkomende middelen vooral inzetten om een nieuw instrument te ontwikkelen: tijdelijk gesubsidieerd werk volledig gericht op uitstroom naar reguliere arbeid.

3.      Werken met behoud van uitkering alleen verplichten onder zeer stringente voorwaarden: als diagnose, tijdelijk, slechts verlenging als er perspectief is op werk.

4.      Er blijft een vast contingent middelen beschikbaar voor 200 blijvers in gesubsidieerd werk, werkzaam bij maatschappelijk nuttige organisaties.


5         Reïntegratie-instrumenten

 

 

Inleiding

 

De ontschotting in het werkdeel schept ruimte voor nieuw beleid. Dit beleid zal effectief worden ingezet zodat het bijstandsvolume zo laag mogelijk blijft. Hierbij richten wij ons niet alleen op het huidige bestand maar voeren ook preventieve maatregelen uit. Uit het werkbudget zal de reïntegratie van met name bijstandsgerechtigden en in beperkte mate niet-uitkeringsgerechtigden worden bekostigd evenals de gesubsidieerde arbeid (inclusief loonkostensubsidies), scholingskosten en premies. Het beleid voor 2004 concentreert zich op de ontwikkeling van een nieuwe vorm van gesubsidieerde arbeid die gericht is op het verkrijgen van regulier werk (zie hoofdstuk 4). Gesubsidieerde arbeid wordt een van de reïntegratie-instrumenten die plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt mogelijk maakt.

De inkoop van reïntegratie-instrumenten dient voor minimaal 70% bij private marktpartijen te gebeuren. Hiertoe heeft voor de jaren 2003 en 2004 een Europese aanbesteding plaatsgevonden. Voor reïntegratie- en activeringsdiensten zijn zes marktpartijen geselecteerd. De gunning heeft plaatsgevonden voor twee jaar. Dit betekent dat de gemeente ook in 2004 verplicht is in te kopen bij deze marktpartijen.

Het integrale klantmanagement zal worden doorontwikkeld. Dit betekent dat de kwaliteit en beschikbare tijd van de klantmanagers om de regie goed uit te voeren aandacht vergt. De regie van het aantal lopende trajecten zal worden verbeterd. Ook zal de aansturing van de reïntegratiebedrijven op klantniveau beter worden gestructureerd. Daarom zal voor het zittende bestand de prioriteit uitgaan naar het monitoren en regisseren van de lopende trajecten. Enerzijds vanwege kostenbesparing en efficiency, anderzijds om de regiefunctie en aansturing op een hoogwaardig niveau te krijgen.

 

1.      Doelgroepenbenadering

 

Het is zowel financieel als organisatorisch onmogelijk om voor elke bijstandsgerechtigde een reïntegratie- of activeringstraject in te zetten. Met de beperkte beschikbare middelen is het wenselijk om prioriteiten te stellen, en wel in onderstaande volgorde:

 

Prioriteiten

1.      Sluitende aanpak nieuwe instroom: nieuwe bijstandsgerechtigden fase 2, 3 en 4 worden zo snel als mogelijk bemiddeld naar de reguliere arbeidsmarkt.

2.      Sluitende aanpak jongeren: deze doelgroep wordt met voorrang benaderd en sluitend in een traject naar werk geplaatst. Bij de jongeren wordt vooral ingezet op het verkrijgen van minimaal een startkwalificatie om ook op de langere termijn inzetbaar te zijn op de arbeidsmarkt.

3.      Zittend bestand uitkeringsgerechtigden:

·           Reeds lopende trajecten worden intensiever gevolgd, er is meer controle en begeleiding van de klant en het reïntegratiebedrijf. Indien scholing noodzakelijk is wordt deze extra ingekocht.

·           De doelgroep eenoudergezinnen wordt met voorrang geselecteerd op trajectrijpheid en/of scholing.

·           Samenloopgevallen met UWV worden opgepakt in overleg met het UWV.

·           Cliënten uit het zittend bestand die aanduiden dat zij behoefte hebben aan reïntegratie-instrumenten en/of scholing worden serieus opgepakt door de klantmanager.

4.      Niet-uitkeringsgerechtigden worden strenger gescreend aan de voordeur. Dit betekent dat er voldoende motivatie bij de klant aanwezig moet zijn om de bemiddeling naar de reguliere arbeidsmarkt mogelijk te maken. Er wordt daarbij een terughoudend beleid gevoerd inzake de vergoeding van opleidingskosten.

 

2.      Werkwijze

 

Eerste scan

Zo snel mogelijk na de werkintake volgt met alle niet fase 1-klanten een eerste driegesprek tussen klant, klantmanager sociale zaken en casemanager reïntegratiebedrijf. Daarin wordt bepaald of de klant kan worden doorverwezen naar een arbeidsbemiddelaar, of dat eerst andere stappen (een medische keuring bijvoorbeeld) noodzakelijk zijn.

 

Bemiddelingsfase

Bemiddelbare klanten worden direct overgedragen aan een arbeidsbemiddelaar van het reïntegratiebedrijf en gedurende maximaal vier weken zeer intensief begeleid. Dit noemen we de bemiddelingsfase. In de bemiddelingsfase van de fase 2, 3 en eventueel fase 4 klanten zit begeleiding en coaching (jobcoaching en jobhunting) van het reïntegratiebedrijf. Uitgangspunt is dat vraag- én aanbodgerichte bemiddeling plaatsvindt. Hiertoe is de arbeidsbemiddelaar bekend met en opereert vanuit de lokale en regionale arbeidsmarkt. Hij heeft contacten met werkgevers en onderhoudt hiervoor een netwerk. Hij kent de vraag uit de markt en maakt de match met het aanwezige aanbod. De arbeidsbemiddelaar heeft een kleine caseload en daardoor voldoende tijd om samen met de klant werkgevers te bezoeken. Tijdens de periode van maximaal vier weken moeten de klanten ten minste 20 uur per week besteden aan activiteiten gericht op het vinden van werk. Bij uitzondering is het mogelijk om de bemiddelingsperiode in overleg met de klantmanager sociale zaken te verlengen,.

 

Medische belemmeringen (objectief / subjectief)

Veel klanten die zich melden voor bijstand kampen met ernstige belemmeringen. Het heeft geen zin om klanten naar de bemiddelingsfase door te verwijzen, wanneer deze belemmeringen regulier werk vooralsnog onmogelijk maken. Als klanten gezondheidsproblemen aangeven en daardoor niet beschikbaar zijn voor werk, zullen ze binnen enkele dagen door een arts worden gekeurd. De arts stelt dan een rapportage op. Bovendien wordt arbeidsdeskundigheid ingekocht. De arbeidsdeskundige kan ondersteunen bij de analyse van vacatures, waarbij hij rekening houdt met de belastbaarheid van klanten. Als de REA-keuring afgerond is (binnen zes weken) wordt op basis hiervan bekeken of de bemiddelingsfase gestart kan worden. Eventueel wordt ervoor gekozen om te starten met de trajectfase. De klantmanager sociale zaken is hierin beslissingsbevoegd maar laat zich adviseren door de casemanager reïntegratiebedrijf.

 

Overige belemmeringen (objectief / subjectief)

Klanten kunnen andere obstakels aangeven. In dat geval zullen de klantmanager sociale zaken en de casemanager reïntegratiebedrijf samen bepalen of deze obstakels een directe bemiddeling in de weg staan. Als dit het geval is, zullen eerst de obstakels (ontbreken van kinderopvang, schulden, etc.) worden opgeheven. Als de problematiek snel kan worden opgelost zodat er geen onoverkomelijke obstakels meer zijn richting regulier werk, gaat de klant door naar de bemiddelingsfase. Blijken gezondheids- of sociale problemen te groot om een klant direct te bemiddelen, dan worden er acties uitgezet om de obstakels weg te nemen. De klant wordt aangemeld voor de trajectfase waarbij de bemiddelingsfase als eerste stap achterwege blijft.

 

Trajectfase

Intensieve bemiddeling

De aanbieder van reïntegratietrajecten zal een activiteitenaanbod beschikbaar hebben, waarbij de klant ten minste 20 uur per week op reïntegratie gerichte activiteiten verricht. Het doel is om alle klanten die beschikbaar zijn voor werk vanaf het begin activiteiten voor ten minste 20 uur per week aan te bieden.

Bij het flexibel activiteitenaanbod is het van belang oefenwerkplekken (waar werkzoekenden met behoud van uitkering zinvolle activiteiten verrichten) beschikbaar te hebben. Omdat het flexibel werkaanbod bedoeld is om (naast andere reïntegratie-instrumenten), een werkweek te realiseren  zullen er geen instroomeisen aan de werkzoekende gesteld worden. In eerste instantie kan geen productie van de werkzoekende worden verwacht

 

Trajectduur

De trajecten duren zo kort als mogelijk en zo lang als noodzakelijk, met als uitgangspunt duurzame plaatsing op de arbeidsmarkt. De maximale looptijd van het traject is acht maanden inclusief de bemiddelingsfase. In individuele gevallen kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. De klantmanager sociale zaken zal hierin beslissingsbevoegd optreden.

 

Maatwerk

Indien de trajectfase volgt op een niet geslaagde bemiddelingsfase dan zal de bemiddelingsfase als resultaat een gedegen en goed gemotiveerd beroepsprofiel opleveren. Het beroepsprofiel is dusdanig dat het past in de lokale arbeidsmarkt. Zowel vraag- als aanbodgericht. Het beroepsprofiel is leidend voor activiteiten in de trajectfase: het geeft aan in welke beroepsgroepen en/of marktsegmenten betrokkene kan worden bemiddeld. Het resultaat ligt vast, de weg naar het resultaat is maatwerk.

 

Trajectplan

In een trajectplan zal de weg vanaf de werkintake tot en met de plaatsing in een traject beschreven worden. Als voorafgaand aan de trajectfase geen bemiddelingsfase heeft plaatsgevonden is de eerste activiteit in de trajectfase het opstellen van een gedegen en goed gemotiveerd beroepsprofiel. Vanaf dit punt wordt dezelfde werkwijze gebruikt als hierboven beschreven.

 

Scholing

Uit het beroepsprofiel van de klant kan naar voren komen dat een scholing noodzakelijk is om duurzame bemiddeling naar de arbeidsmarkt mogelijk te maken. Het betreft met name beroepsgerichte scholing waarbij de keuze voor de hand ligt om hiervoor via een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) werk en scholing te combineren. Dit biedt twee voordelen: de klant leert en doet tegelijk werkervaring op. De scholing volgens de BBL zal apart worden ingekocht en aanbesteed worden aan een erkende opleidingsinstelling.

 

3.      Uitvoeringsafspraken

 

De aantallen nieuw in te zetten trajecten zijn op basis van inschattingen als volgt:

·           Als het aantal aanvragen zich in de lijn van 2002 en 2003 voortzet, zullen er ongeveer 800 aanvragen levensonderhoud (nieuwe klanten) binnenkomen in 2004. Hiervan zijn ongeveer 250 kandidaten fase 1-klanten. Zij zullen op eigen kracht hun weg naar de reguliere arbeidsmarkt moeten vinden. Het CWI zal voor deze doelgroep de regie op zich nemen. Van de nieuwe instroom bijstandsgerechtigden schatten wij dat 240 personen in traject kunnen worden gezet.

·         Zittend bestand; 50 nieuwe trajecten.

Naast de lopende trajecten is er ruimte voor 50 nieuwe trajecten. De prioriteit gaat uit naar eenoudergezinnen, jongeren <= 25 jaar en samenloopgevallen UWV en gemeente.

·         Niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers); 55 nieuwe trajecten.

Er wordt terughoudend omgegaan met deze doelgroep. Dit betekent dat alleen mensen die zich uit eigen beweging aanmelden bemiddeld worden. Van belang hierbij is de motivatie en realiteitszin van de aanvrager. Bij extra scholingskosten wordt onderzocht of een eigen bijdrage van de klant mogelijk is.

 

4.      Financieel kader reïntegratie-instrumenten

 

Uit onderstaande tabel blijkt dat er voor 2004 voor reïntegratie-instrumenten, scholing en premiebeleid  € 2.795.000,00 gereserveerd zal worden. Het tekort zal worden opgeheven door aanvullende subsidie van het Europees Sociaal Fonds aan te vragen. Bovendien zal het overschot 2003 worden ingezet, dat mag worden toegevoegd aan het werkbudget 2004. Dit betreft de zogenaamde meeneemregeling, die in 2003 50 % van het bedrag uit het fonds werk en inkomen bedraagt.

 

Tabel financieel kader reïntegratie-instrumenten inzet 2004

 

Doelgroep

Verwacht aantal

Instrument

Verwacht bedrag

Nuggers

55

Trajectbegeleiding nieuwe klanten

          205.000,00

Scholing en activering nieuwe klanten

            45.000,00

Nieuwe Instroom

240

Trajectbegeleiding

       1.000.000,00

Scholing/ (sociale) activering

          200.000,00

Zittend bestand

50

Trajectbegeleiding nieuwe aanmeldingen

          200.000,00

Scholing/ (sociale) activering nieuwe aanmeldingen

            50.000,00

Sociale activering algemeen

          100.000,00

Scholing/ (sociale) activering lopende trajecten

          125.000,00

WIW-ers

200

Scholing/activering

            15.000,00

Premiebeleid

          100.000,00

WIW-ers en ID-ers

 

Premie uitstroom

          240.000,00

ID-ers

315

Scholing/activering

            15.000,00

Premiebeleid

          150.000,00

Jongeren

75

Trajectbegeleiding voortijdig schoolverlaters

          350.000,00

 

 

 

 

Totaal

 

 

        2.795.000,00

 

 

 

 

 

 

5.      Beslispunten

 

1.      Instemmen met de beschreven doelgroepenbenadering, de daarbij geschetste prioriteiten en de geschetste werkwijze;

2.      Akkoord gaan met de inzet van de reïntegratie-instrumenten in de volgende aantallen: nieuwe instroom 240; zittend bestand 50; nuggers 55;

3.      De benodigde middelen uit het werkdeel beschikbaar stellen en de daaraan verbonden financiële consequenties, zoals de aanvraag van ESF-subsidie, nemen.

 


6         Flankerende instrumenten

 

 

Op het terrein van arbeidsmarktbeleid, welzijn en educatie worden reguliere activiteiten uitgevoerd die een relatie hebben met de Wwb. Het beleid en de uitvoering worden aangestuurd door de sector Maatschappelijke Ontwikkeling, afdelingen Economische Zaken, Welzijn & Zorg en Onderwijs & Jeugdbeleid. Ook de financiering van de flankerende instrumenten verloopt via MO al dan niet middels een rijksbijdrage. Uitzonderingen zijn de preventie voortijdig schoolverlaten (een bedrag van € 350.000 voor VSV wordt uit het werkdeel gefinancierd) en een deel van het vrijwilligerswerk (de sociale activering; het plaatsen en begeleiden in vrijwilligerswerk).

Hieronder treft U een overzicht aan van de instrumenten die een bijdrage leveren aan de reïntegratie van werkzoekenden.

 

1.      Arbeidsmarktbeleid

 

De afdeling Economische Zaken (EZ) van de gemeente werkt vanuit een integrale visie op de sociaal-economische structuur van de stad en regio. Vanuit deze visie kan een integraal beeld van de economische structuur en daarmee samenhangend de werkgelegenheid worden gegeven. De afdeling verbindt activiteiten op het gebied van economische structuur en infrastructuur, arbeidsmarkt en immateriële infrastructuur zoals onder andere onderwijs en leefklimaat. De arbeidsmarkt is hierbij een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende economie. Te denken valt aan ontwikkelingen van de werkgelegenheid als gevolg van revitalisering van bedrijventerreinen of ontwikkelingen binnen de diverse marktsectoren zoals bijvoorbeeld chemie of logistiek.

Het arbeidsmarktbeleid is gericht op een optimale afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. EZ draagt hiervoor het gemeentebrede beleidskader aan. Eén van de onderdelen van het beleid is gericht op het vergroten van kansen van (kansarme) werkzoekenden op de arbeidsmarkt. Op dat vlak zorgt EZ voor het opstellen van het beleid, de noodzakelijke arbeidsmarktinformatie, de bovenregionale afstemming en de aanbesteding van de reïntegratiediensten. De Wwb sluit daarop aan met een aanbodgericht uitstroombeleid en beleid gericht op de beperking van het aantal bijstandsgerechtigden.

 

2.      Preventie Voortijdig schoolverlaten

 

Doel

Op basis van de Leerplichtwet hebben gemeenten de verantwoordelijkheid voor het bestrijden van schoolverzuim en schooluitval van leerplichtige leerlingen. Ter bestrijding van het voortijdig schoolverlaten zijn Regionale Meld- en Coördinatiefuncties ingericht. In onze gemeente is deze functie ondergebracht binnen de sector Maatschappelijke Ontwikkeling. In de praktijk lopen leerplicht en RMC in elkaar over.

 

Doel van de Leerplicht- en RMC-wet is het aanpakken van schoolverzuim en uitval, en voortijdige schoolverlaters begeleiden naar scholing, arbeid of een combinatie van beiden. Prioriteit heeft het alsnog behalen van een startkwalificatie. Onder een startkwalificatie wordt verstaan een diploma op minimaal niveau 2 Mbo, een Havo of Vwo-diploma. Het kabinet beschouwt een startkwalificatie als een minimumniveau om zelfstandig een plek te verwerven op de arbeidsmarkt en deze te behouden. In tijden van laagconjunctuur lopen jongeren zonder startkwalificatie een groter risico om langdurig werkloos te worden.

 

De aanpak van het bureau leerplicht/RMC bestaat uit het realiseren van een sluitende melding, registratie, intake en verwijzing en het bieden van trajecten op maat. Het bureau legt de prioriteit bij de voortijdige schoolverlaters van 15 tot 18 jaar. Voor de 18 tot 23-jarigen is er de sluitende aanpak voor jongeren vanuit de bijstandswet. Bekend is dat hoe eerder de voortijdig schoolverlaters in traject worden geplaatst, hoe groter de kans op succes.

 

Voor 2004 worden 75 trajecten voortijdige schoolverlaters ingekocht voor een bedrag van € 350.000 (zie hoofdstuk 5: Tabel financieel kader reïntegratie-instrumenten inzet 2004). Financiering vindt plaats uit het werkdeel. Doel is te voorkomen dat zij in een bijstandsuitkering terecht komen en, als ze al in een uitkering zitten, uitstroom uit de bijstand te bevorderen. Bij deze doelgroep is een vroegtijdige aanpak noodzakelijk om structurele werkloosheid te voorkomen.

 

3.      Kinderopvang

 

Het beleid omtrent de kinderopvang is ondergebracht binnen de sector MO.

 

Rijksregeling “Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders”

 

Algemeen

De rijksoverheid heeft in 1996 de Subsidieregeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-regeling) ingevoerd. Doelstelling is het wegnemen van belemmeringen voor de uitstroom uit de bijstand naar werk, scholing of sociale activering door het bieden van kinderopvang. De gemeente  ontvangt van het rijk een maximumsubsidiebedrag. De gemeente kan de kosten van de afgesloten overeenkomsten declareren bij het rijk.

 

Doelgroep

Alleenstaande ouders die vanuit de bijstand:

1.      Een al dan niet gesubsidieerde (deel)tijdbaan aanvaarden;

2.      Een scholingstraject volgen teneinde inschakeling in de arbeid te bewerkstelligen;

3.      Deelnemen aan sociale activering.

 

Daarnaast worden ook tot de doelgroep gerekend alleenstaande ouders die:

·           Geen bijstand meer ontvangen omdat zij zijn uitgestroomd naar regulier of gesubsidieerd werk, maar bij wie naar het oordeel van de gemeente, het bekostigen van kinderopvang nog steeds noodzakelijk is.

·           Vallen onder de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (Wik).

 

Op dit moment zijn voor wat betreft het aantal plaatsen geen knelpunten. In 2004 gaat het om circa 37 voltijd plaatsen.

 

Gemeentelijke regeling “Doelgroepenbeleid kinderopvang”

 

Algemeen

Het doelgroepenbeleid kinderopvang is een gemeentelijk initiatief dat uit de algemene middelen via een bijdrage in het gemeentefonds wordt gefinancierd. Jaarlijks koopt de gemeente een aantal kindplaatsen. Ze zijn bedoeld om ouders in staat te stellen zorgtaken en (toeleiding naar) betaalde arbeid respectievelijk activiteiten binnen sociale activering en redzaamheid te combineren. Hun kinderen krijgen hierbij de gelegenheid zich optimaal te ontwikkelen. Deze ouders dienen te voldoen aan de criteria van het gemeentelijk geformuleerde doelgroepenbeleid.

 

Doelgroep

Het doelgroepenbeleid is in afwachting van de wet Basisvoorziening Kinderopvang nog niet geharmoniseerd. Daarom geldt voor de voormalige gemeenten Geleen en Born een ruimhartiger doelgroepenbeleid dan voor de voormalige gemeente Sittard. In Geleen en Born komt in principe een ieder die geen bedrijfsopvang krijgt in aanmerking voor een gesubsidieerde kindplaats. In Sittard daarentegen geldt een veel strikter doelgroepenbeleid, t.w.:

·           Uitkeringsgerechtigden die geen gebruik kunnen maken van de regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders;

·           Inwoners die werken voor een werkgever die geen bedrijfsregeling kinderopvang heeft en bovendien onder een bepaalde inkomensgrens zitten;

·           Inwoners die kinderopvang nodig hebben vanwege het volgen van een opleiding met het doel om werk te verkrijgen en bovendien onder een bepaalde inkomensgrens  zitten;

·           Inwoners zonder werk of opleiding die kinderopvang nodig hebben in verband met een sociale indicatie bij het kind en bovendien onder een bepaalde inkomensgrens zitten.

 

Financiën

Binnen de reguliere begroting 2003 is voor dit doelgroepenbeleid een totaal bedrag opgenomen van € 805.000,--. Naast dit budget kan het voorkomen dat de noodzakelijke ouderbijdrage in bijzondere omstandigheden bekostigd wordt uit de bijzondere bijstand.  Voor dit bedrag worden in totaal 142 plaatsen ingekocht.

 

Ontwikkelingen

 

Per 1 januari 2005 wordt de invoering van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang voorzien. Invoering van de WBK zal duidelijk van invloed zijn op het huidige (subsidie)beleid over de kinderopvang. De WBK noodzaakt tot een herbezinning op de rol en taken die de gemeente onder de nieuwe wetgeving dient te vervullen en welke (financiële) consequenties dit met zich meebrengt. 

 

4.      Volwasseneneducatie

 

Bij de Wet Educatie en Beroepsonderwijs ontvangen de gemeenten jaarlijks een bijdrage van het rijk waarmee opleidingen op gebied van educatie worden ingekocht. In deze regio wordt gezamenlijk ingekocht bij Leeuwenborgh. Het beleid is ondergebracht binnen de sector MO.

 

Doelstelling van educatie is het bevorderen van de persoonlijke ontplooiing tot voordeel van het maatschappelijk functioneren van volwassenen door de ontwikkeling van kennis, inzicht en vaardigheden op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen en ook bij maatschappelijke behoeften. Volwasseneneducatie betekent enerzijds een tweede kans op algemene ontwikkeling en zelfontplooiing en sluit anderszins aan bij doelstellingen die het minderhedenbeleid, het lokaal sociaal beleid en het arbeidsmarktbeleid van de gemeente betreffen. Het beleid is gericht op het leveren van een adequaat aanbod voor verscheidene doelgroepen.

 

Concreet worden in Sittard-Geleen i.s.m. de andere gemeenten in de Westelijke Mijnstreek de volgende productgroepen ingekocht:

·           VAVO-opleidingen; dag- en avondopleidingen Vmbo, Havo en Vwo, waarvan m.n. de voortijdige schoolverlaters (vanaf 16 jaar) gebruik maken; hiermee worden jongeren die in het reguliere onderwijs geen diploma weten te behalen in staat gesteld dit alsnog te doen en zich op deze manier beter te kwalificeren voor de arbeidsmarkt; instandhouden van het VAVO past in het beleid om voortijdig schoolverlaten terug te dringen;

·           Opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2); hiervan maken de oudkomers gebruik, degenen die niet vallen onder de Wet Inburgering Nieuwkomers; Met deze cursussen worden anderstaligen in staat gesteld zich de Nederlandse taal eigen te maken; deze opleidingen worden steeds meer gekoppeld aan praktijkzaken, zoals opvoedingsondersteuning, werk, stages (zogenaamde duale trajecten);

·           Cursussen maatschappelijke redzaamheid, die tot doel hebben het zelfstandig functioneren te bevorderen; het betreft cursussen lezen en schrijven, rekenen, Engels en informatica, waarmee (semi-)analfabetisme wordt bestreden, weggezakte lagere schoolkennis wordt opgefrist en andere elementaire vaardigheden worden geleerd, zoals communicatietechnieken en het omgaan met moderne communicatiemiddelen, zoals e-mail, internet etc.

 

Tot enkele jaren geleden werden er via het VE-budget trajecten ingekocht voor uitkeringsgerechtigden, gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt (de trajecten educatieve poort). Doordat het VE-budget jaarlijks afnam door een landelijke vereveningsoperatie, is besloten deze trajecten niet meer in te kopen. Enerzijds omdat steeds minder gebruik werd gemaakt van deze trajecten en anderzijds omdat er voor de doelgroep uitkeringsgerechtigden andere budgetten beschikbaar zijn (via de WIW).

 

Financieel overzicht

Het budget voor 2003 bedroeg ongeveer € 1,3 miljoen. Het budget voor 2004 is nog niet bekend, maar het zal zeker minder bedragen dan het budget voor 2003.

Voor 2003 zijn in totaal 478 plekken ingekocht. Voor NT2 en de informatiecursussen zijn er wachtlijsten, hoewel de wachttijd nooit lang is.

 

5.      Inburgering nieuwkomers

 

De inburgering gebeurt op basis van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN). Nieuwkomers vanaf 18 jaar en ouder worden met behulp van een inburgeringstraject begeleid met als doel participatie in onze samenleving. Het inburgeringstraject vormt de opstap naar o.a. werk, opleiding of deelname aan het vrijwilligerswerk. In 2004 zal naast het leren van de Nederlandse taal de nadruk liggen bij een oriëntatie op vervolgopleiding en werk. Beide trajecten worden tegelijkertijd aangeboden. Hierdoor zal een betere aansluiting plaatsvinden tussen dit project en de reguliere activeringstrajecten.

 

Deelnemers

Nieuwe instroom 2003: ongeveer 150. totaal in traject in 2003: ongeveer 190 personen. De instroom is in 2003 verdubbeld ten opzichte van de verwachtingen. 80% van de doelgroep heeft een bijstandsuitkering

 

Budget

Geoormerkt op basis van de WIN: € 845.349,--. Op basis van het verkregen bedrag is in 2003 voor ongeveer 75 trajecten financiële ruimte. Echter, In 2003 hebben zich veel meer nieuwkomers gehuisvest dan waarvoor in 2003 middelen zijn verkregen. Wettelijk moeten we echter alle nieuwkomers een inburgeringstraject aanbieden. De nieuwkomer is op zijn beurt verplicht hieraan deel te nemen. Op basis van de t-2 systematiek heeft de gemeente in voorgaande jaren middelen mogen reserveren. In 2003 zal de reserve inburgering fors moeten worden aangesproken. Een beroep op de algemene middelen wordt hiermee voorkomen.

 

6.      Project oudkomers

 

Via het inburgeringsbeleid oudkomers worden personen die buiten Nederland zijn geboren, met behulp van een inburgeringstraject geholpen de taalachterstand in te lopen. De inburgering oudkomers gebeurt op basis van de Regeling  inburgering oudkomers. Het project loopt van september 2003 tot 30 juni 2005.

Bij het inburgeringstraject wordt de nieuwkomer een duaal traject aangeboden. Dit houdt in dat naast onderwijs in de Nederlandse taal maatschappelijke oriëntatie wordt aangeboden; gericht op opvoeding, sociale activering, opleiding of werk. Aansluiting op de reguliere reïntegratietrajecten is hierbij van belang.

 

Deelnemers

Instroom in project: 50 personen in de periode van september 2003 tot 30-06-2005. Het grootste deel, ongeveer 70%, heeft geen uitkering.

 

Budget

Geoormerkt op basis van Regeling inburgering oudkomers: € 225.000,--

 

7.      Het Algemeen Maatschappelijke Werk

 

Het Algemeen Maatschappelijke Werk levert een bijdrage bij sociale activering naar maatschappelijke relevante activiteiten, gesubsidieerd - en regulier werk. Het maatschappelijk werk zal worden ingeschakeld bij meervoudige psycho–sociale problemen. Bij de opdrachtverstrekking is aangeduid dat in voorkomende gevallen prioriteit gegeven zal worden aan cliënten die in een traject sociale activering zitten.

 

Het Algemeen Maatschappelijk biedt in de vorm van cliëntgerichte hulpverlening, schoolmaatschappelijk werk en zorgcoördinatie een laagdrempelige hulp- en dienstverlening aan individuele of groepen van burgers met psychosociale problemen door:

·           Informatie, advies en bemiddeling;

·           Begeleiden - behandelen en ondersteunen van mensen;

·           Dienstverlening en consultatie aan professionele derden;

·           Bijdragen aan preventie van gezondheids – en welzijnsproblemen;

·           Signaleren van probleemsituaties en probleemversterkende omstandigheden;

met het doel de sociale redzaamheid en zelfstandigheid te bevorderen.

 

Het AMW bereikt jaarlijks 1000 cliëntsystemen. Het budget voor 2004 bedraagt € 921.970. Op dit budget zal nog een bezuiniging plaatsvinden. Er bestaat inmiddels  een spanningsveld tussen het aanbod aan prioritaire groepen en het basisaanbod, waardoor wachtlijsten zijn ontstaan.

 

8.      Integrale schuldhulpverlening

 

Van de integrale schuldhulpverlening wordt een bijdrage in de ketenbenadering verwacht. Ook hier zal prioriteit gegeven worden aan cliënten die in een traject sociale activering zitten. Schuldhulpverlening biedt integrale procesmatige hulp- en dienstverlening aan cliënten met problematische schulden. De schuldhulpverlening bereikt ongeveer 550 cliënten op jaarbasis. De coördinatie ligt bij sociale zaken, de uitvoering gebeurt door PIW-medewerkers en de Kredietbank Limburg. Het budget bedraagt € 364.260. Er is een explosieve toename van het aantal hulpvragen waardoor wachtlijsten ontstaan.

 

9.      Vrijwilligerswerk

 

De gemeente Sittard-Geleen heeft een ondersteuningsaanbod voor vrijwilligerswerk gerealiseerd in de vorm van een Steunpunt Vrijwilligerswerk Westelijke Mijnstreek. De uitvoering is in handen van de welzijnsinstelling PIW. De activiteiten van dit Steunpunt zijn gericht op informeren en adviseren, dienstverlening en deskundigheidsbevordering van vrijwilligers-(organisaties). Een belangrijke activiteit van dit Steunpunt is de bemiddeling; het matchen van vraag en aanbod als het gaat om vrijwilligerswerk. Alle burgers die vrijwilligerswerk zoeken en alle vrijwilligersorganisaties die op zoek zijn naar vrijwilligers kunnen bij het Steunpunt terecht. Het betreft dan mensen die via de reguliere bemiddeling geholpen kunnen worden.

 

Het bemiddelen bij en plaatsen van deelnemers bij sociale activering valt niet onder de reguliere activiteiten van het Steunpunt. Deze mensen hebben immers vanwege hun fysieke, psychische en sociale omstandigheden meer hulp en begeleiding nodig om de stap naar vrijwilligerswerk te zetten. Maatwerk is nodig om deze groep op hun capaciteiten aan te spreken en in staat te stellen in onze samenleving te participeren.

 

In samenwerking met het Steunpunt Vrijwilligerswerk biedt de welzijnsinstelling trajecten sociale activering aan. Via het inzetten van een aantal instrumenten en activiteiten worden mensen toegeleid naar vrijwilligerswerk of andere zinvolle activiteiten. Vrijwilligerswerk kan bovendien onderdeel uitmaken van een traject naar de arbeidsmarkt en in deze situatie meer specifiek als werkervaringsinstrument ingezet worden.  Voor 2004  zijn hiervoor gelden opgenomen in het werkdeel. Het reguliere budget bedraagt € 250.000.

 

10. Beslispunten

 

De instrumenten  die in dit hoofdstuk worden genoemd zullen flankerend worden ingezet, voor de reïntegratie op de arbeidsmarkt en voor de sociale activering van de cliënten. Om dit te bewerkstelligen zullen in de loop van 2004 gesprekken met genoemde instellingen worden gevoerd om aan dit doel de vereiste sturing te geven. Ook zal bij de evaluatie van de betreffende instellingen aandacht aan dit aspect worden besteed.


7       Het inkomensdeel

 

 

1.      Beleidsdoelen

 

·           Inkomensbeleid is rijksbeleid. De gemeente is verantwoordelijk voor een correcte uitvoering. Doel is ervoor te zorgen dat voor alle personen die recht hebben op een uitkering, deze correct berekend wordt en zij deze uitkering tijdig ontvangen.

·           Voor wat betreft de verhoging of verlaging van de bijstandsnorm (toeslagen) is de situatie zoals die gold bij de Abw richtinggevend. Hier handhaven wij het bestaande beleid. De raad kan hiervoor een Toeslagenverordening tegemoet zien.

·           De categoriale bijzondere bijstand wordt afgeschaft. Hiervoor in de plaats komt er een langdurigheidstoeslag voor personen die ten minste vijf jaar een inkomen hebben dat niet hoger is dan de bijstandsnorm. Om het niet-gebruik tegen te gaan zullen wij periodiek een selectie maken van potentiële rechthebbenden.

·           De individuele bijzondere bijstand wordt beperkt. De door het college vastgestelde budgettaire grenzen worden hierbij zorgvuldig bewaakt. Omwille van een efficiënte bedrijfsvoering zullen de procedures bij de aanvraag van bijzondere bijstand eenvoudiger gemaakt worden. Ook zullen ze in verhouding zijn met het financiële beslag op het budget. Om uniforme toepassing te garanderen zullen beleidsregels en instructies worden opgesteld. Om binnen het vastgestelde budget te blijven, zullen onder andere draagkrachtregels en drempelbedragen worden ingevoerd.

 

2.      Algemene bijstand

 

Inleiding

In de Wwb wordt gesproken van een recht op bijstand van overheidswege. Deze bijstand dient ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het beleid voor de algemene bijstand. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op het te voeren beleid inzake aanvullende inkomensondersteuning, te weten bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag. Het tot nu toe gevoerde beleid voor de algemene bijstand ervaren wij als juist. Wij stellen de raad dan ook voor dit beleid ongewijzigd voort te zetten, afgezien van enkele technische aanpassingen. Het gemeentelijk inkomensbeleid dient gestalte te krijgen in een verordening, vast te stellen door de raad.

 

Verhogingen en verlagingen; de Toeslagenverordening

De Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen op deze norm. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de betreffende verordening wordt de hoogte van de uitkering geregeld in situaties waarin de uitkeringsgerechtigde de woning met een ander deelt, geen woonkosten heeft, schoolverlater is en/of de leeftijd van 21 of 22 jaar heeft. In de Invoeringswet Wwb is bepaald dat een gemeentelijke toeslagenverordening die  gebaseerd is op de Abw,  geldt als een desbetreffende verordening gebaseerd op de Wwb. Niettemin is het wenselijk een nieuwe verordening vast te stellen, onder meer om de verwijzing naar de toepasselijke nieuwe wetsartikelen te actualiseren. Wij verwachten uw raad in maart 2004 een conceptverordening aan te kunnen bieden, die in hoofdlijnen dezelfde inhoud zal kennen als de bestaande verordening, maar met actuele verwijzingen en met enkele technische aanpassingen.

 

3.      Bijzondere bijstand: Armoedebeleid

 

Inleiding

 

De categoriale bijzondere bijstand wordt afgeschaft. Dit levert een besparing op van € 715.400. Het budget in het gemeentefonds wordt door het vervallen van de categoriale bijzondere bijstand verlaagd met een bedrag van € 470.000. Hiervoor in de plaats komt een landelijke regeling in de vorm van een langdurigheidstoeslag, te betalen uit het inkomensdeel. De extra kosten  hiervan worden geraamd op € 566.672. De langdurigheidstoeslag gaat in nadat iemand ten minste vijf jaar een uitkering op bijstandsniveau heeft ontvangen. Gedurende deze periode mag hij geen inkomen uit of in verband met arbeid hebben ontvangen. Bovendien moet hij voldoende getracht hebben algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Daarnaast heeft het Kabinet besloten 150 miljoen euro te bezuinigen op de individuele bijzondere bijstand. Voor de gemeente Sittard-Geleen betekent deze bezuiniging een verlaging van het gemeentefonds van 1 miljoen euro. In totaal wordt € 1.470.000 gekort op het gemeentefonds.

 

4.      Maatregelen

 

Categoriale bijzondere bijstand

De categoriale bijzondere bijstand voor personen jonger dan 65 jaar vervalt. De categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar en ouder is nog mogelijk. Wij vinden het billijk dat ook voor deze groep de categoriale bijstand vervalt. Dit   afgezien van het feit dat het de gemeente aan middelen ontbreekt om de categoriale bijzondere bijstand voor deze groep in stand te houden. Het verstrekken van de langdurigheidstoeslag is voor de groep van 65 jaar en ouder niet aan de orde. De hoogte van de algemene bijstand voor personen van 65 jaar en ouder is gelijk aan de AOW. 

 

Het huidige beleid kent de volgende categoriale voorzieningen:

1.      Vergoedingen van kosten voor duurzame gebruiksgoederen: € 160.100. Hiervan hebben 1764 huishoudens in 2002 gebruik gemaakt.

2.      Schoolkosten/kosten peuterspeelzalen: € 103.000  bereik 877 kinderen.

3.      Aanvullende ziektekostenverzekering: € 96.000 bereik 1420 verzekerden.

4.      Kosten maatschappelijke participatie: € 306.000  bereik  3372 personen. Hiervan zijn 85 huishoudens ouder dan 65 jaar.

 

Deze vergoedingen komen vanaf 2004 te vervallen. In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de gevolgen van de afschaffing van de categoriale bijstandsverlening in relatie tot de langdurigheidstoeslag voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen met en zonder kinderen. Uit dit overzicht kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

1.      Ook wanneer mensen gebruik maken van de langdurigheidstoeslag gaan alleenstaande ouders en gezinnen met kinderen erop achteruit. Hoe meer kinderen, hoe groter de achteruitgang. Deze achteruitgang varieert van € 31,11 tot € 502,98 per gezin op jaarbasis (zie bijlage 3). Het gaat hier om 508 gezinnen. Alleenstaanden gaan er niet op achteruit.

2.      In het vierde en vijfde jaar is de achteruitgang voor iedereen het grootst. Dit komt omdat het huidige beleid uitgaat van een wachttijd van maximaal drie jaar. Voor de langdurigheidstoeslag geldt een termijn van vijf jaar. Deze achteruitgang bedraagt op jaarbasis voor een alleenstaande € 320,--. Voor een alleenstaande ouder varieert de achteruitgang van € 400,-- tot € 790,15 en voor gezinnen varieert dit van € 450,-- tot € 952,98. In totaal gaat het om 319 huishoudens, waarvan 153 alleenstaanden, 108 eenoudergezinnen en 58 gezinnen.

 

Individuele bijzondere bijstand

De huidige beleidsregels voor de individuele bijzondere bijstand kunnen door de budgettaire maatregelen niet langer worden gehandhaafd. In bijlage 2 is aangegeven welke verstrekkingen in 2002 met de huidige beleidsregels hebben plaatsgevonden.

 

In 2002 hebben 1825 personen/ huishoudens gebruik gemaakt van de individuele bijzondere bijstand. In totaal werd een bedrag uitgekeerd van € 760.000. Dit is gemiddeld € 418 per huishouden. De grootste uitgavenposten hebben betrekking op:

·           medische kosten € 165.000 bereik 896 huishoudens gemiddeld € 184 per huishouden,

·           leenbijstand € 150.000 bereik 137 huishoudens gemiddeld € 1095 per huishouden,

·           bijstandsverlening aan minderjarigen € 102.000 bereik 38 gemiddeld € 2685,

·           woonkosten € 80.000 bereik 118 gemiddeld € 680 en

·           financiële transacties/ rente en aflossing schulddelging € 75.000 bereik 165 huishoudens gemiddeld € 455.

 

De uitgaven voor individuele bijzondere bijstand over 2003 zijn t.o.v. 2002 gestegen tot circa € 1.095.000 (inclusief leenbijstand van € 125.000). Dit komt  door de toename van het aantal aanvragen en verstrekkingen. Wij hebben besloten als voorlopig bedrag de één op één doorberekening van de bezuiniging op het gemeentefonds naar het product Bijzondere Bijstand te handhaven. Dit betekent dat de uitgaven bijzondere bijstand moeten dalen van € 1.095.000 (marap I/2003) tot € 300.000, een daling met € 795.000  = 72.3%. Maandelijks zal worden gemonitord wat de effecten van deze maatregelen zijn, dus welke aanvragen niet kunnen worden gehonoreerd, om na korte tijd inzicht te krijgen in de reële uitgaven voor bijzondere bijstand. Hoe dan ook zullen daarvoor de benodigde gelden ter beschikking moeten worden gesteld.

 

Om deze bezuiniging te realiseren zullen voor 1 januari 2004 middels een collegebesluit de volgende beleidsregels worden gewijzigd:

1.      We zullen overgaan tot de herinvoering van het maximale drempelbedrag van € 107.  Dit levert een bedrag op van circa € 200.000.

2.      De inkomensnorm bij de berekening van de draagkrachtruimte zal worden teruggebracht van 105% naar 100%. Daarnaast wordt de langdurigheidstoeslag meegenomen bij de berekening van de draagkrachtruimte. Dit levert een bedrag op van € 130.000. (48,6% van 1825) x (35% van € 377) maal € 132 = € 120.000+ € 10.000.

3.      De kosten die niet vergoed worden door een voorliggende voorziening komen niet langer meer voor bijstandsverlening in aanmerking als de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Dit levert een bedrag op van € 221.950 (optelsom van de soorten bijzondere bijstand in bijlage 2 die gekenmerkt zijn met het getal 3). Dit zijn indicatieve bedragen afhankelijk van een individuele beoordeling.

4.      Bovendien zullen een aantal kosten niet langer meer als bijzonder aangemerkt worden zodat de bijstandgerechtigde ze uit de algemene bijstand moet betalen. Dit levert een bedrag op van € 256.500 (optelsom van de soorten bijzondere bijstand in bijlage 2 die gekenmerkt zijn met het getal 4). Ook dit is een indicatief bedrag.

 

Wij verwachten op basis van deze maatregelen een bedrag te bezuinigen van  € 808.450. Voor 1862 huishoudens betekent dit gemiddeld een verlaging van hun inkomen van € 434 per jaar.

 

Langdurigheidstoeslag.

Voor de categoriale bijstand komt de langdurigheidstoeslag  in de plaats. Naast personen met een bijstandsuitkering, IOAW of IOAZ kunnen ook andere doelgroepen van deze regeling gebruik maken. Dit zijn personen met een ANW uitkering, een WAJONG en WAO uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80- 100% waarbij de beperkingen zodanig zijn dat geen arbeidskundig onderzoek heeft plaats gevonden. 1350 Personen met een bijstandsuitkering hebben een uitkering langer dan vijf jaar. Daarnaast wordt verwacht dat 150 personen met een andere uitkering hiervan gebruik zullen maken.  De uitgaven worden geraamd op € 566.672. De volgende bedragen worden uitgekeerd: gehuwden € 454, alleenstaande ouder € 408 en een alleenstaande € 318 per jaar.

 

Kwijtschelding gemeentelijke belastingen.

In de kwijtschelding gemeentelijke belastingen komt geen verandering. De kwijtscheldingsnorm wordt gehandhaafd op 100% van de bijstandnorm. De verwachting is dat 2750 huishoudens van deze mogelijkheid gebruik maken. Hiermee is een bedrag gemoeid van € 650.000, gemiddeld € 236 per huishouden. Overigens betekent kwijtschelding van belastingen minder inkomsten voor de gemeente. Er vindt geen betaling via de bijzondere bijstand plaats.

 

Schuldhulpverlening.

Het aantal gezinnen met problematische schulden is explosief gestegen. De verwachting is dat zich rond de 550 huishoudens zullen melden bij het Bureau Integrale Schuldhulpverlening. De kosten hiervan worden geraamd op € 385.000 (sector MO). In verband met de explosieve stijging van het aantal aanvragen wordt de formatie in 2004 tijdelijk met een fte uitgebreid.

 

Vergroten Bereik.

·           Stichting Leergeld.

De subsidie van € 17.500 aan de Stichting Leergeld wordt voortgezet (sector MO). Deze stichting - een vrijwilligersorganisatie - geeft financiële ondersteuning aan ouders met schoolgaande kinderen die door een of andere oorzaak niet in staat zijn de schoolkosten te betalen. 

·           Raad en Daad

Daarnaast wordt de subsidie voorgezet aan Raad en Daad. Deze organisatie maakt onderdeel uit van het Bureau Sociale Raadslieden van PIW. Het werk wordt uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht. Raad en daad stelt zich tot doel het opsporen van mensen die in (stille) armoede verkeren en niet in staat zijn hierin verandering te brengen. De vrijwilliger brengt hem of haar in contact met de voorzieningen waar hij of zij recht op heeft.  De signalen komen meestal binnen via intermediairs of intermediaire instanties. De verwachting is dat in 2003 120 personen zullen worden bereikt. De subsidie bedraagt € 60.000 per jaar (sector MO).

 

5.      Financiële gevolgen

 

Bijzondere bijstand incidenteel en periodiek inclusief leenbijstand

 

Najaarsmarap 2003                                                                                                    € 1.095.000

Af: bezuinigingen                                                                                                     808.450

Geschatte kosten in 2004                                                                                                    286.550

Dit komt nagenoeg overeen met het budget 2004 van € 300.000.

 

Bovendien vinden binnen het armoedebeleid de volgende uitgaven plaats:

1.        Langdurigheidstoeslag (inkomensdeel Wwb)                                              566.672

2.        Kwijtschelding belastingen (algemene middelen)                              650.000

3.        schuldhulpverlening (algemene middelen)                                    385.000

4.        subsidies      (algemene middelen)                                                  77.500

 

6.      Beslispunten

 

1.      Invoeren van een drempelbedrag voor de bijzondere bijstand van € 107;

2.      De inkomensnorm bij de berekening van de draagkrachtruimte terugbrengen naar 100% en de langdurigheidstoeslag meenemen bij de berekening van de draagkrachtruimte;

3.      De beleidsregels voor bijzondere bijstand wijzigen zodat de kosten die niet vergoed worden door een voorliggende voorziening niet langer in aanmerking komen voor bijstandsverlening als de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Het betreft onder andere huishoudelijke hulp/gezinshulp, medische kosten en woonkosten boven en tot de huurgrens.

4.      De beleidsregels voor bijzondere bijstand wijzigen zodat een aantal kosten niet langer meer als bijzonder aangemerkt worden, waardoor de bijstandgerechtigde ze uit de algemene bijstand moet betalen. Het betreft o.a. kosten alarmsysteem, maaltijdvoorziening, etc.


8         Handhaving

 

Hoewel in de Wwb meer aandacht komt voor doelmatigheid (werk boven inkomen) blijft ook de rechtmatigheid van belang. Omdat de gemeente voortaan de kosten van bijstand volledig moet betalen, is het zaak fraude in een zo vroeg mogelijk stadium op te sporen. Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is het voorkomen van bijstandsfraude belangrijk. Een goede misbruikbestrijding zal het maatschappelijk draagvlak voor de bijstandvoorziening vergroten. Bestrijding, maar meer nog het voorkomen van fraude, is een middel om de uitgaven voor inkomensondersteuning te beheersen. Een goed fraudebeleid levert immers direct besparingen op door het weigeren of in een vroegtijdig stadium beëindigen of aanpassen van de uitkering.

 

1.      Beleidsdoelen

 

·           Indien personen oneigenlijk gebruik maken van een uitkering, wordt dit opgespoord en worden doeltreffende maatregelen genomen.

·           Indien een persoon onvoldoende inspanningen verricht om te reïntegreren op de arbeidsmarkt of arbeid te verwerven, is sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Dit is ook het geval bij tekortkomingen in de informatieverplichting en bij ernstige misdragingen. In die gevallen zullen maatregelen worden genomen, waarbij de verlagingen (standaardpercentages) zoals die golden bij de ABW richtinggevend zijn. De mogelijkheid om af te wijken zullen worden verruimd, om zodoende maatwerk te kunnen leveren. De raad kan hierover een Afstemmingsverordening tegemoet zien.

·           Het college zal nadere beleidsregels vaststellen over terugvordering en verhaal. De nieuwe beleidsregels zullen vooral gericht zijn op verbetering van de effectiviteit en de bedrijfsvoering.

 

2.      Hoogwaardige Handhaving

 

Handhaving is het nastreven van volledigheid en juistheid van uitvoering van wetgeving. Het correct benutten en toepassen van wetten en regelgeving in overeenstemming met doel en strekking. Het handhavingsbeleid van de gemeente zal zich richten op het bevorderen van de spontane naleving van wet-en regelgeving door de cliënten.

De kern van het handhavingsbeleid wordt gevormd door een viertal samenhangende elementen:

1.      Vroegtijdig informeren

De communicatie over rechten, plichten en handhaving verbeteren. Een cliënt die goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten en de gevolgen van het niet naleven van regels zal minder snel de regels overtreden.

2.      Dienstverlening op maat

Het elimineren van mogelijke drempels waardoor de cliënt zich moeilijker aan regels houdt. Streven naar een dienstverlening die samenwerking tussen cliënt en casemanager vergroot en draagvlak creëert voor een spontane naleving van regels.

3.      Vroegtijdige detectie

Het invoeren van een efficiëntere en effectievere controlesystematiek dan de huidige werkwijze van heronderzoeken en inkomstenverklaringen via invoering van signaalsturing en de ontwikkeling van risicoprofielen. Het ontstaan van (hoge) vorderingen voorkomen en de besparingen verhogen.

4.      Daadwerkelijk bestraffen

Het voeren van een lik op stuk beleid. Wie fraudeert moet metterdaad boeten. De geloofwaardigheid van het handhavingsbeleid moet hoog zijn om te voorkomen dat mensen zich aangemoedigd voelen om over de schreef te gaan. Gericht op uitstroom dus niet het opzeggen van een (zwarte) baan maar de uitkering beëindigen.

 

De invoering van hoogwaardig handhaven wordt door het rijk gestimuleerd. Er is een tijdelijke stimuleringsregeling ingevoerd waarbij de gemeenten een financiële tegemoetkoming voor de (verdere) ontwikkeling kunnen aanvragen. De gemeente heeft in samenwerking met het adviesbureau Radar een activiteitenplan (ter inzage) opgesteld en een verzoek voor subsidie ingediend. In dit plan is beschreven op welke wijze hoogwaardige handhaving in de gemeente zal worden verwezenlijkt en welke activiteiten hiertoe zullen worden ondernomen.

In samenhang met de verdere ontwikkeling van hoogwaardige handhaving is ook gebruik gemaakt van de Stimuleringsregeling intensivering opsporing en controle. Daardoor kan de formatie voor controle en opsporing gedurende de jaren 2004 tot en met 2006 tijdelijk worden uitgebreid. Met de werving en selectie van medewerkers is inmiddels gestart.

Door deze uitbreiding is het mogelijk een goede invulling te geven aan de ontwikkeling en implementatie van hoogwaardig handhaven. Bovendien kan de fraudebestrijding op korte termijn worden geïntensiveerd. De extra formatie zal vooral worden ingezet op de samenwerking met de klantmanagers, de ondersteuning bij gesprekken, huisbezoeken en het opstellen van rapportages.

 

Daarnaast heeft in 2003 de implementatie van het Inlichtingenbureau plaatsgevonden. Dit bureau is opgericht om de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en externe instanties, waaronder de Belastingdienst en uitvoeringsinstellingen voor de sociale zekerheid, te stroomlijnen. Een groot voordeel hiervan is dat signalen van witte fraude snel kunnen worden opgespoord. Behoudens het feit dat de hoogte van het bedrag van de vordering hierdoor wordt beperkt, kan ook het ontstaan van vorderingen worden voorkomen. Een snelle reactie op het signaal biedt de mogelijkheid om genoten inkomsten te verrekenen met de uitkering. De invoering van het Inlichtingenbureau is succesvol verlopen. Nieuwe signalen worden binnen een periode van een maand gecontroleerd en doorgezonden naar de klantmanager.

 

Onderstaand zijn ter illustratie de resultaten voor handhaving over 2002 opgenomen.

 

Jaar 2002: resultaat activiteiten/onderzoeken “opsporing-controle-consult” en “sozabel - witte fraude”

 

 

Aantal

Aantal personen:

Bruto

Besparing

Bruto

Aantal

Aantal

 

 

meldingen

ver-

dachte

medever-

dachte

fraude:

netto

boete:

boetes:

processen-

Uitgesplitst naar delicten:

en zaken:

 

per maand

 

 

verbaal:

Anders (heling)

 

 

3

 

 

 

 

1

Gezamenlijke huishouding

15

16

 

        78.988

          8.645

      1.358

10

1

Leef- en/of woonsituatie

15

17

 

             491

          8.085

         270

7

 

Vermogen

1

1

 

          1.621

 

         165

1

 

Sozabel ( witte fraude )

34

38

 

      159.136

             815

      4.799

28

4

Witte inkomsten (SR)

2

2

 

        13.536

 

         198

1

 

Zwarte inkomsten

7

8

 

        16.790

          1.690

         421

5

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal:

74

82

3

      270.562

        19.235

      7.211

52

8

85

 

 

De in de tabel onder het kopje fraude opgenomen bedragen zijn de bedragen die van cliënten zijn teruggevorderd op basis van geconstateerde fraude in 2002. Het kopje besparing geeft de bedragen aan die zijn uitgespaard door het beëindigen dan wel verlagen van uitkeringen. In de toekomst zal door het nieuwe beleid het bedrag aan fraude afnemen en de besparingen toenemen.

 

Ondanks dat de effecten van de invoering van hoogwaardige handhaving pas in een later stadium zichtbaar zullen worden, verwachten wij dat de inzet van extra personeel zal bijdragen tot besparingen in de uitgaven. De implementatie van het Inlichtingbureau en de nauwe samenwerking zullen leiden tot daling van het fraudebedrag bij witte fraude in 2004 en volgende jaren.

 

Fraudeverordening

De gemeente dient bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen bijstand en ook van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wwb. Deze fraudeverordening zal worden gebaseerd op de hiervoor genoemde uitgangspunten (vroegtijdig informeren, dienstverlening op maat, vroegtijdige detectie en daadwerkelijk bestraffen). Wij zullen de raad in het eerste kwartaal van 2004 een fraudeverordening aanbieden.

 

Afstemmingsverordening

In de Abw worden regels gesteld inzake het opleggen van een maatregel of boete  in geval de aanvrager om bijstand of bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt. De Wwb verplicht de gemeenteraad bij verordening regels te stellen over het verlagen van de bijstand en de langdurigheidstoeslag. De maatregelen en boetes, die tot dusverre landelijk worden geregeld, maken dus plaats voor een aanpassing (afstemming) van de uitkering op basis van een gemeentelijke afstemmingsverordening. Door het categoriseren  van gedragingen met gestandaardiseerde verlagingspercentages  zal de rechtszekerheid (transparantie) en rechtsgelijkheid (eenduidigheid) worden gewaarborgd. Er zal echter daarbij de mogelijkheid worden geboden om met specifieke situaties rekening te houden. In verband met een inhoudelijke vervlechting tussen reïntegratieverordening en afstemmingsverordening moeten beide verordeningen op dezelfde datum in werking treden. In de overgangsperiode blijven de huidige wettelijke bepalingen van kracht. Wij zullen de conceptverordeningen in maart 2004 aan de raad aanbieden.

 

3.      Terugvordering en verhaal

 

Door de invoering van de Wwb wordt de landelijk geldende verplichting om te veel en/of ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen omgezet in een bevoegdheid tot terugvordering. De gemeente moet zelf beleidsregels opstellen. De gemeente zou er dus voor kunnen kiezen om in geen enkel geval ten onrechte of te veel verstrekte bijstand terug te vorderen. Dit staat echter haaks op de bedoeling van de Wwb om de fraudebestrijding juist te intensiveren. Inherent aan een goede fraudebestrijding is een strikt terugvorderingsbeleid: fraude mag niet lonen!

 

Een ander uitgangspunt is het huidige beleid om te zetten in gemeentelijk Wwb-beleid. Dit heeft als voordeel dat de huidige werkwijze kan worden gehandhaafd en het maximale bedrag wordt teruggevorderd. Daartegenover staat dat ook de nadelen van de huidige systematiek worden gehandhaafd. Veel regels zijn zeer arbeidsintensief en leveren hoge uitvoeringskosten op terwijl zij nauwelijks iets opleveren. Voorgesteld wordt daarom het oude principe (we vorderen altijd terug, tenzij…) te handhaven en de beleidsvrijheid van de gemeente te benutten om het uitvoeringsbeleid efficiënt en effectief in te richten. De kans om dure en arbeidsintensieve werkprocessen te schrappen dan wel anders in te richten zal worden benut. Het voordeel hiervan is dat per onderdeel van het beleid kan worden bekeken in hoeverre terugvordering praktisch en doeltreffend is. Waar nodig zal per onderdeel een kosten/baten-analyse worden gemaakt. Het gaat hierbij onder andere om het terugdringen van het aantal en de frequentie van de in de oude regelgeving verplichte heronderzoeken, meer aandacht voor het realiseren van reële terugbetalingsregelingen dan voor aflossingen op basis van draagkrachtberekeningen en vorderingen op grond van uitvoeringsfouten

 

Bij verhaal is het verschil met de Wwb gelegen in de overgang van een verplichting naar een bevoegdheid om over te gaan tot verhaal. Anticiperend op een hervormd stelsel voor (kinder) alimentatie, dat naar verwachting in de loop van het jaar 2004 in werking zal treden, zijn op dit onderdeel in de Wwb een aantal wijzigingen doorgevoerd, die op grond van de Invoeringswet pas op een nader te bepalen datum van kracht worden.

 

Wij zijn voornemens om vooralsnog de oude regelgeving bij verhaal te handhaven. Wel zal vooruitlopend op de invoering van de alimentatiewetgeving worden onderzocht of het mogelijk is hiermee al op voorhand rekening te houden. Doel hiervan zal zijn dubbel werk te voorkomen. (Het uitvoeren van werkzaamheden op basis van het oude beleid die bij invoering van de alimentatiewet anders moeten plaatsvinden). Ook hier zal indien noodzakelijk per onderdeel een kosten/batenanalyse plaatsvinden.

 

Om te voorkomen dat er op 1 januari 2004 door het facultatief karakter van verhaal en terugvordering een hiaat in de regelgeving zal ontstaan, zullen vóór die tijd  beleidsregels worden opgesteld. De bevoegdheid tot deze regelgeving berust bij het college. In hoofdlijnen zal het huidig landelijk beleid worden voortgezet met enkele ondergeschikte aanpassingen. Het streven is om na een grondige analyse de definitieve beleidsregels uiterlijk 1 april 2004 vast te stellen. De beleidsregels zullen ter kennisname aan de raad worden aangeboden.

 

4.      Beslispunten

 

1.      Voor Maatregelen en Bestrijding van fraude: uitvoeren van het reeds opgestelde Activiteitenplan (plan ligt ter inzage);

2.      Voor Terugvordering en verhaal: opstellen van een plan van aanpak waarin de in dit hoofdstuk genoemde kaders nader worden uitgewerkt. Met de uitvoering van dit plan zal in het eerste kwartaal 2004 een aanvang worden gemaakt.

 


9         Bedrijfsvoering

 

 

Een nieuwe missie

 

De nieuwe wet dwingt ons nog meer dan voorheen een omslag te maken. Een omslag van een organisatie die goed is in het verstrekken van rechtmatige uitkeringen naar een organisatie gespecialiseerd in toeleiding naar de arbeidsmarkt. Bovendien gaat het om het voorkomen van instroom in de bijstand door plaatsing op werk. Hiertoe nemen we maatregelen binnen de bedrijfsvoering, maar we beseffen tegelijkertijd dat een cultuuromslag nodig is. Een omslag die de nodige aandacht zal krijgen bij Impuls 2005 en waar nodig en mogelijk al eerder.

De missie die de wet oplegt is niet alleen volumebeperking van bijstand; dit is veeleer een gevolg van de missie. De missie is: laat zoveel mogelijk mensen participeren in het arbeidsproces, benut alle kansen die er liggen, juist omdat die participatie goed is voor de klanten, voor de economie en voor het draagvlak voor sociale voorzieningen.

 

Weg met het keurslijf

 

In de loop van het bestaan van de Algemene bijstandswet is de hoeveelheid regelgeving en uitvoeringsvoorschriften toegenomen en daarmee ook de complexiteit van de bedrijfsvoering. Het strakke rijkstoezicht en de dreiging van een financiële maatregel als de uitvoeringsvoorschriften niet correct werden toegepast, drongen ons in een keurslijf. Dit leidde tot bureaucratie en inzet op dat onderdeel dat met name onder rijkscontrole stond: uitkeringsverstrekking. Activering en reïntegratie is in de Abw geen onderwerp van vergaand rijkstoezicht.

Met de Wwb ontstaat de mogelijkheid om de bureaucratie te verminderen en de efficiency te vergroten, door de nadruk te leggen op het doel: mensen zelfstandig maken en houden zodat ze zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien en geen of slechts een tijdelijk beroep hoeven te doen op bijstand. De deregulering biedt niet alleen de mogelijkheid om op lokale schaal maatwerk te bieden, maar is ook een prikkel om de aandacht te verleggen. Van inkomensverstrekking naar reïntegratie en activering van zowel de nieuwe instroom als het zittend bestand uitkeringsgerechtigden.

 

Vereenvoudiging en deregulering 2004

 

Na vaststelling van het beleid willen wij in 2004 de mogelijkheden die de nieuwe wet biedt volledig benutten:

1.      terugbrengen van het aantal werkimpulsen (activiteiten)

2.      vereenvoudigen uitvoeringsvoorschriften en processen

3.      meer nadruk op volumebeperking door activering en hoogwaardige handhaving

 

Het doel is een efficiënte (kostenaspect) en effectieve (volumebeperking) uitvoering van de wet die voldoet aan de beleidsuitgangspunten. De prognose voor 2004 is dat het bijstandsvolume landelijk met 14,5 procent toeneemt. Wij nemen maatregelen zodat wij een uitbreiding van formatie kunnen vermijden. In 2004 zullen werkprocessen worden herbezien en nieuwe verordeningen worden ontworpen. Daarnaast wordt de organisatiestructuur opnieuw bezien. Bovendien moet het personeel in staat worden gesteld met de verandering mee te gaan (cultuuromslag, opleiding, coaching).

 

Terugbrengen van de niet-autonome werkimpulsen

 

Niet-autonome werkimpulsen zijn de opdrachten die we kunnen inplannen. Dit zijn grotendeels de heronderzoeken. Op basis van wettelijke voorschriften planden we elk jaar meer dan 2500 heronderzoeken (een inzet van ongeveer 7500 netto-uren). Deze onderzoeken betroffen rechtmatigheids- en doelmatigheidsaspecten. Onder de Wwb zal het aantal heronderzoeken sterk worden teruggebracht (bijvoorbeeld tot 1000). Controle van de rechtmatigheid wordt vervolgens meer op maat uitgevoerd (administratief, op basis van het profiel van de klant, via bestandsvergelijkingen).

Doelmatigheidsaspecten worden vooral bezien bij activering; uit de gegevens over activering uit 2002 blijkt dat het onderzoek het beste gepaard kan gaan met een driegesprek (met de consulent van een reïntegratiebedrijf). Dit leidt tot 50 procent minder uitval uit een traject naar de arbeidsmarkt.

 

Inkomstenformulieren zijn formulieren die elke klant tot dusverre iedere maand op tijd moet inleveren; wijzigingen in leefsituatie of inkomen dienen daarop te worden aangegeven. Elk jaar verwerkt de uitvoeringsorganisatie zo’n 34.000 formulieren. Bij nog geen 20% hiervan is sprake van een daadwerkelijke wijziging. Wij zullen onderzoeken wat het oplevert aan kansen en risico’s als de klant zelf het initiatief tot doorgeven van de wijziging moet nemen. Houdt hij zich niet aan de regels dan zijn er voldoende mogelijkheden dit achteraf te controleren (Inlichtingenbureau, administratieve controles e.d.). Begin 2004 zal beslist worden hoe het aantal werkimpulsen (en welke) wordt verminderd, welke gevolgen dit heeft en wat het betekent voor de personeelsformatie.

 

Vereenvoudigen uitvoeringsvoorschriften en processen

 

Autonome werkimpulsen zijn werkprocessen die niet op langere termijn kunnen worden ingepland: aanvragen, beëindigingen, wijzigingen, telefonische verzoeken om informatie. Al deze werkprocessen worden begin 2004 op hun efficiency bezien; de ruimte die de wet biedt wordt volledig benut. De afhandeltijd voor een product moet in overeenstemming zijn met de inhoud van het product: een relatief kleine verstrekking bijzondere bijstand mag niet te veel tijd kosten. Onnodige administratieve handelingen worden voorkomen. Kosten worden in overeenstemming met de baten gebracht. Dit is in het voordeel van zowel de gemeente (hogere productiviteit) als de klant (klantvriendelijk).

Ook de terugvordering is in de nieuwe wet aan veel minder regels gebonden. We houden de eigen richtlijnen dus ook eenvoudig. Dit kan er toe leiden dat de terugvordering een taak van de klantmanager wordt, zodat er geen overdrachtsmomenten zijn naar een andere afdeling. Ook dit wordt nader onderzocht

 

Volumebeperking

 

Activering: de uitvoeringsorganisatie zal omgevormd  worden van een verstrekker van inkomen tot een organisatie gericht op reïntegratie en activering. De hiertoe ontwikkelde instrumenten en de kwantitatieve inzet vindt u elders in deze notitie. Bij de bedrijfsvoering is het volgende van belang:

Een bezinning op de wijze waarop het integraal klantmanagement is vorm gegeven is aan de orde. De functie van de klantmanager is erg breed; daarbij is de caseload hoog. Met name voor klanten met kansen op de arbeidsmarkt en de nieuwe instroom in de bijstand is een andere organisatiestructuur noodzakelijk. Noodzakelijk om een betere, op opbrengst gerichte aansturing te realiseren. Het consequent voeren van driegesprekken, de mogelijkheid met een kleinere caseload te werken en wellicht enige vorm van specialisatie zijn hierbij belangrijke randvoorwaarden. Er dient aan de poort de nodige inspanning te worden geleverd om instroom te voorkomen. Trajecten zullen snel worden ingezet en nauwlettend worden gevolgd conform de geldende werkprocessen en protocollen. De structuurwijziging zal zeker worden bezien binnen Impuls 2005; vooruitlopend hierop kunnen binnen de huidige afdelingen in 2004 wellicht al tijdelijke maatregelen worden genomen.

Ook voor het personeel van sociale zaken biedt de nieuwe wet risico’s en kansen. Zowel aan opleiding, coaching als de nieuwe cultuur zal in 2004 de nodige aandacht worden geschonken. Een traject dat overigens goed kan worden ingepast, dan wel samenloopt met Impuls 2005.

 

Informatiemanagement

 

Meer dan ooit zal het management in staat moeten zijn de juiste informatie te genereren om tijdig te kunnen bijsturen en verantwoording af te leggen. Enerzijds betreft dit informatie die uit de eigen systemen kan worden gedestilleerd: ontwikkeling van klantenaantallen, financiële situatie, beleidseffecten, matchen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Anderzijds zal het management voortdurend de landelijke ontwikkelingen vergelijken met de lokale. Het gaat dan om de ontwikkeling van werkloosheid; economische parameters; verwachte uitstroom WW en WAO e.d.. Die noodzakelijke informatie kent drie verschillende niveaus: beleidsinformatie, verantwoordingsinformatie en stuurinformatie. Deze vorm van informatiemanagement zal begin 2004 voltooid worden.

 

Kern van het voorafgaande

 

Door efficiëntere en effectievere uitvoering ruimte verschaffen om:

·           formatie-uitbreiding door volumestijging te voorkomen

·           formatie meer inzetten op volumebeperking via activering en handhaving

 

Er komt een plan van aanpak over de bedrijfsvoering, waarbij de in dit hoofdstuk op hoofdlijnen genoemde onderdelen verder worden uitgewerkt. Dit plan wordt vanaf januari 2004 uitgevoerd. Het plan wordt voorzien van een tijdpad en kent tenminste de volgende onderwerpen:

1.      Terugbrengen van het aantal werkimpulsen;

2.      Vereenvoudigen van de  werkprocessen;

3.      Vereenvoudigen van de interne richtlijnen;

4.      Aanpassen van de organisatiestructuur;

5.      Opleiden en coachen van personeel;

6.      Veranderen van de organisatiecultuur;

7.      Ontwikkelen van informatiemanagement.

 


10         Cliëntenparticipatie

 

 

1.      Cliëntenparticipatie en de Abw

 

Op grond van de Abw zijn de gemeenten verplicht in hun beleidsverslagen en -plannen aan te geven op welke manier de inspraak van uitkeringsgerechtigden is geregeld. De wijze waarop deze cliëntenparticipatie werd bevorderd en vormgegeven was een zaak van de gemeente zelf. Het Kabinet had er nadrukkelijk voor gekozen de beoogde vormen van participatie niet gedetailleerd in de wet vast te leggen.

Vanuit democratisch oogpunt is het van belang dat burgers kunnen participeren in datgene wat de overheid voor hen door wet- en regelgeving vastlegt en uitvoert. Cliëntenparticipatie is niet alleen in het belang van de burgers. Cliëntenparticipatie draagt ook bij aan de kwaliteit van de gemeente: de effectiviteit en de efficiency worden vergroot.

 

Op 1 juli 2001 is de stichting Sociaal Overleg als adviesorgaan van de nieuwe gemeente Sittard-Geleen tot stand gekomen. Hierbij is aangesloten bij de stichtingsakte van de stichting Sociaal Overleg van de voormalige gemeente Sittard. In het convenant met de gemeente zijn afspraken gemaakt over de doelstelling van het overleg.

De stichting Sociaal Overleg is een adviesorgaan en vertegenwoordigt de belangen van inwoners van Sittard-Geleen die moeten leven van een inkomen rond het sociaal minimum. De stichting initieert zelf activiteiten en adviseert B&W gevraagd en ongevraagd over alle gemeentelijke beleidsterreinen die van belang zijn voor de doelgroep. De stichting behandelt geen bezwaarschriften, klachten e.d. van individuele klanten.  De leden zijn afkomstig van verschillende organisaties; FNV, CNV, Kollectief Rampenplan, de Koepel Lokaal Gehandicaptenbeleid, Vrouw en Werk Geleen en Arm in Arm. De stichting wordt gecompleteerd door deelname van enige ervaringsdeskundigen (uitkeringsgerechtigden). De stichting functioneert onder een onafhankelijke voorzitter.

 

2.      Cliëntenparticipatie en de Wwb

 

Met de invoering van de Wet werk en bijstand neemt het belang van inspraak op lokaal niveau alleen maar toe. Het Kabinet acht het van belang dat op lokaal niveau burgers en organisaties zo vroeg mogelijk worden geconsulteerd bij het ontwerpen van beleid. In navolging van het ter zake bepaalde in de Abw is dan ook in art. 47 van de Wwb bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen over de wijze waarop cliëntenparticipatie plaatsvindt. In deze verordening moet in ieder geval worden geregeld de wijze waarop:

a.   periodiek overleg wordt gevoerd met de desbetreffende personen of hun vertegenwoordigers;

b.   deze personen of hun vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

c.   zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

 

De cliëntenparticipatie is naar de mening van zowel de stichting Sociaal Overleg als het college op een goede manier ingevuld en hoeft inhoudelijk geen wijziging. Aan de ingevolge de Wwb wettelijk voorgeschreven cliëntenpar­ticipatie wordt ook nu feitelijk al voldaan. Gelet op het bepaalde in art. 47 Wwb zal de wijze waarop dit gebeurt worden vastgelegd in een verordening Cliëntenparticipatie. In de verordening zullen in ieder geval de in art. 47 Wwb genoemde bepalingen worden opgenomen. Ook zal de inhoud van het bestaande convenant bij het opstellen van de verordening worden meegenomen. Deze verordening zal in goed overleg en in nauwe samenwerking met de stichting Sociaal Overleg worden opgesteld. In maart van 2004 zal de verordening aan de raad ter vaststelling worden aangeboden.

 


11         Financiële consequenties

 

 

Inleiding

 

In dit hoofdstuk gaan wij in op de gewijzigde financiële verhouding tussen de gemeente en het rijk. Zowel de directe als de indirecte inkomensoverdrachten via het gemeentefonds worden beschreven. De financiële consequenties voor het inkomens- en het werkdeel zullen achtereenvolgens worden besproken. Deze zijn gebaseerd op de voorlopige budgetten zoals deze op 7 oktober 2003 zijn vastgesteld. Bijlage 8 is een totaaloverzicht.

 

1.      Het inkomensdeel

 

Situatie vóór invoering van de Wwb

Van 2001 tot 2004 kan de gemeente van elke Abw-, IOAW- en IOAZ-uitkering 75% van de kosten declareren bij het rijk. Voor de overige 25% staat een budget inkomensdeel (FWI) ter beschikking. In het jaar van invoering (2001) leidde deze systematiek tot een voordelig saldo voor de gemeente van ruim € 400.000. Naarmate bij het vaststellen van het budget inkomensdeel het objectieve verdeelmodel van grotere invloed werd ten opzichte van het historisch verdeelmodel, werd het saldo nadelig. Voor 2002 bedroeg het nadelig saldo ruim € 400.000. Voor 2003 is het budget inkomensdeel volledig op basis van het objectieve verdeelmodel vastgesteld. Het nadeel zal naar verwachting oplopen tot meer dan € 1.000.000. Bij de eerste Management rapportage 2003 was dit saldo reeds geïndiceerd op € 988.735. In augustus 2003 heeft een bijstelling van het budget inkomensdeel 2003 plaatsgevonden met € 80.453 nadelig.

 

Situatie na invoering van de Wwb

Met de invoering van de Wwb per 1-1-2004 wordt de gemeente voor de algemene bijstand 100% risicodragend. Met het budget inkomensdeel dienen alle uitkeringen algemene bijstand volledig gefinancierd te worden. Eventuele overschotten mogen voor andere doeleinden worden ingezet. Voor de IOAW, de IOAZ en de Bbz declareert de gemeente 75% bij het rijk en rekent 25% af via het budget inkomensdeel.

 

Voorlopig budget inkomensdeel

Op 7 oktober 2003 is het voorlopig budget inkomensdeel door het ministerie vastgesteld. Voor de algemene bijstand voor personen tot 65 jaar (inclusief langdurigheidstoeslag) en personen ouder dan 65 jaar, vormt het macrobudget inkomensdeel Wwb 2004 het uitgangspunt. Dit macrobudget bedraagt voor alle gemeenten samen € 5.043.207.000. Het budget inkomensdeel wordt opgesplitst in drie deelbudgetten: 

1.      Algemene bijstand voor personen tot 65 jaar

2.      Middelen langdurigheidstoeslag

3.      Algemene bijstand voor de categorie 65 jaar en ouder met al dan niet gedeeltelijke bijstandsuitkering;

 

Ad 1. Algemene bijstand voor personen tot 65 jaar (inclusief langdurigheidstoeslag)

Het hiervoor genoemde macrobudget 2004 wordt voor de categorie personen tot 65 jaar (inclusief langdurigheidstoeslag) verdeeld op basis van historische en objectieve maatstaven. De gemeente Sittard-Geleen behoort tot de categorie grote gemeenten. Dit betekent dat over 2004 40% van het budget is gebaseerd op het objectieve verdeelmodel. 60% Van het budget is gebaseerd op het historisch aandeel 2001. Voor het jaar 2004 is besloten om bij toepassing van het objectief verdeelmodel een grens te hanteren van 10% naar boven en naar beneden. Dit is ter indamming van al te grote herverdeeleffecten. Het voorlopige budget algemene bijstand (inclusief langdurigheidstoeslag) voor de Gemeente Sittard-Geleen voor personen jonger dan 65 jaar is vastgesteld op € 34.976.953. De uitkeringslasten voor personen jonger dan 65 jaar worden voor 2004 geraamd op € 36.506.266. Het voor deze raming gebruikte gemiddelde tarief voor een uitkeringsgerechtigde algemene bijstand jonger dan 65 jaar bedraagt € 12.964 (exclusief langdurigheidstoeslag). Zie ook bijlage 8.

 

Ad 2. Langdurigheidstoeslag

De invoering van de Wwb gaat gepaard met de invoering van de langdurigheidstoeslag. Mensen tussen 23 en 65 jaar die minstens vijf jaar ononderbroken aangewezen zijn op een inkomen op het sociale minimum, komen in aanmerking voor een toeslag. De regeling is ook bedoeld voor personen met een uitkering Anw, IOAW en IOAZ.  De langdurigheidstoeslag wordt eenmaal per jaar toegekend en in de vorm van één belastingvrij bedrag uitbetaald. De extra uitkeringslasten door invoering van de langdurigheidstoeslag worden begroot op € 566.672,25. Deze kosten zijn gebaseerd op een bestandsanalyse uitkeringsgerechtigden en de hoogte van de toeslag.

 

Tarieven langdurigheidstoeslag

Bedrag per jaar

Gehuwden

€ 454

Alleenstaande ouder

€ 408

Alleenstaande

€ 318

 

Ad 3. Algemene bijstand voor de categorie 65 jaar en ouder met al dan niet gedeeltelijke bijstandsuitkering

Het macrobudget Wwb voor de categorie 65 jaar en ouder met al dan niet gedeeltelijke bijstandsuitkering is gebaseerd op de SVB-raming van het aantal onvolledige AOW-uitkeringen in 2004. Het percentage dat een beroep doet op aanvullende bijstand en het gemiddelde bedrag wordt gelijk verondersteld aan de realisatie in 2002. De verdeling van het macrobudget voor 65-plussers gebeurt op basis van historische bijstandslasten aan personen van 65 jaar en ouder. Het voorlopige budget 65 jaar en ouder is voor de gemeente Sittard-Geleen vastgesteld op € 451.964,00.

Wanneer blijkt dat de prognose waarop bovengenoemd macrobudget is gebaseerd door de daadwerkelijke ontwikkelingen in het bijstandsvolume afwijkt, zal het definitieve budget worden bijgesteld. Om het risico te beperken zijn de uitgangspunten voor het bepalen van het budget inkomensdeel (FWI), ook als basis gebruikt bij het ramen van de Abw uitkeringen. De in het inkomensdeel meegenomen volumeprognose en andere op basis van macro-economische gegevens  toegepaste correcties, zijn ook bij de geraamde uitgaven meegenomen. Zowel voor de budgetten als voor de uitgaven geldt dat er geen prijscompensatie is toegepast.

 

Budgetten bij de IOAW- de IOAZ- en de Bbz regeling

Voor de IOAW, IOAZ en Bbz geldt dat 25% van de uitkeringslasten via het hiervoor beschikbare budget dienen te worden afgerekend. Deze zijn per regeling afzonderlijk verdeeld op basis van de werkelijke uitgaven van de gemeenten in 2001.

 

Meerjarenraming budgetten inkomensdeel Wwb

 

1. Budget algemene bijstand

Het macrobudget inkomensdeel Wwb heeft betrekking op de uitkeringslasten bij de algemene bijstand (incl. 65+, en langdurigheidstoeslag) en bedraagt  € 5.043.207.000,00. In het wetsvoorstel werk en bijstand (mei 2003) worden voor het meerjarige financiële beeld onderstaande macrobudgetten meegegeven.

 


meerjarenraming macrobudget inkomensdeel

(bedragen x €1 mln)

 

2004

2005

2006

2007

Macrobudget inkomensdeel Wwb mei 2003

4.480

4.377

4.204

4.207

Macrobudget inkomensdeel Wwb oktober 2003

5.043

4.927*

4.733*

4     4.736*

Procentuele toename macrobudget

12,57 %

 

 

 

Mesobudget voor grotere gemeenten (75,5% van het macrobudget excl. bijstand voor personen ouder dan 65 jaar)

3.695

3.572

3.465

3.468

 

De verdeling van het macrobudget naar de individuele gemeenten gebeurt in twee stappen:

1.      De verdeling van het macrobudget inkomensdeel Wwb over drie compartimenten: kleinere, middelgrote en grote gemeenten. (mesobudgetten)

2.      De verdeling van het mesobudget op basis van historische en objectieve gegevens.

 

Voor de grotere gemeenten, met meer dan 60.000 inwoners, wordt in 2005 t/m 2007 met stappen van 20% volledig overgegaan naar het objectief verdeelmodel. Een en ander komt tot uiting  in het afnemende macrobudget inkomensdeel Wwb (2005 t/m 2007).

Ook bij de huidige FWI regeling heeft een verschuiving van historische naar objectieve verdeelmodel geleid tot een financiële verslechtering. De uitgaven voor de Abw in 2002 en 2003 zijn met 5% respectievelijk 14% gestegen ten opzichte van het peiljaar 2001. Het inkomensdeel voor de gemeente Sittard-Geleen neemt echter met 7% respectievelijk 11% af door de werking van het macro objectief verdeelmodel.

 

 

2004

2005

2006

2007

Mesobudget inkomensdeel Wwb

         3.695.052.412

 € 3.608.477.592

 € 3.465.853.277

 € 3.468.326.532

Aandeel gemeente historisch

0,9823%

0,9823%

0,9823%

0,9823%

Aandeel gemeente objectief

0,8930%

0,8930%

0,8930%

0,8930%

% Aandeel  historicht

60%

40%

20%

0%

% Aandeel objectief

40%

60%

80%

100%

 

 

 

 

 

Budget historie

             21.778.097

       14.178.558

         6.809.077

                  -    

Budget objectief

             13.198.847

       19.334.398

       24.760.280

       30.972.437

Bijstand voor personen jonger dan 65 jaar

             34.976.943

       33.512.956

       31.569.357

       30.972.437

bijstand personen jonger dan 65 jaar

             34.976.953

       33.512.956

       31.569.357

       30.972.437

bijstand

personen ouder dan 65 jaar

                  451.964

           508.460

           572.017

           643.519

Totaal budget inkomensdeel

             35.428.917

       34.021.416

       32.141.374

       31.615.956

 

 

In bovenstaande tabel wordt op basis van het mesobudget inkomensdeel voor 2005 t/m 2007, het budget inkomensdeel algemene bijstand Sittard-Geleen voor 2005 t/m 2007 berekend. Duidelijk zichtbaar is het effect van de verschuiving van historisch naar objectief en vooral van de kortingen op het macrobudget.

 

Het macrobudget en het objectieve verdeelmodel

Gezien de impact van het macrobudget en het objectieve verdeelmodel op het voor de gemeente beschikbare budget algemene bijstand en daardoor de financiële positie van de gemeente, wordt hieronder kort de werking van een en ander toegelicht:

·           Het macrobudget is een landelijk budget dat door SZW wordt vastgesteld. De gangbare maatstaf die bij het vaststellen van dit budget wordt gebruikt is de ontwikkeling van de werkloosheid.

·           In de loop van het uitvoeringsjaar wordt het macrobudget aangepast aan de actuele gegevens van het CPB over de conjuncturele ontwikkeling.

·           Bovendien wordt aan hand van een gewogen meting van een negental objectieve verdeelkenmerken het aandeel van iedere gemeente in het landelijk macrobudget jaarlijks vastgesteld. De voor 2004 gebruikte negen verdeelkenmerken en hun gewicht worden in bijlage 9 weergegeven.

 

Het objectieve verdeelmodel is nog voor verbetering vatbaar. Zo worden verdeelkenmerken vervangen, toegevoegd dan wel aangescherpt en worden de gewichten per rekeneenheid gewijzigd. Medio 2004 zal het model op verzoek van de Tweede Kamer worden geëvalueerd.

 

2. Budget IOAW, IOAZ en Bbz

Voor 2004 worden de middelen voor de IOAW, IOAZ en Bbz verdeeld op basis van de werkelijke uitgaven van de gemeenten in 2001. Het niveau van de uitkeringslasten voor de IOAW, IOAZ en Bbz voor de jaren 2001 t/m 2004 zullen boven het niveau van 2001 blijven. Daarom is deze lijn bij de berekening van de budgetten voortgezet.

 


 

bedragen in €

 

2004

2005

2006

2007

Budget inkomensdeel IOAW Sittard-Geleen

639.073,00

639.073,00

639.073,00

639.073,00

Budget inkomensdeel IOAZ Sittard-Geleen

52.125,00

52.125,00

52.125,00

52.125,00

Budget inkomensdeel Bbz Sittard-Geleen

72.123,00

72.123,00

72.123,00

72.123,00

Totaal

763.321,00

763.321,00

763.321,00

763.321,00

Procentuele stijging t.o.v. voorafgaand jaar

 

4%

0%

0%

Procentuele stijging t.o.v. peiljaar 2004

 

4%

4%

4%

 

In bovenstaande tabel worden de budgetten weergegeven zoals deze in de meerjarenraming 2005 t/m 2007 zijn meegenomen. Opgemerkt dient te worden dat er in 2004 een wetsvoorstel wordt verwacht over de zelfstandigen behorende tot de IOAZ en de Bbz doelgroepen. Bovendien wordt er gewerkt aan een nieuwe wettelijke regeling voor arbeidsongeschikten. 

In het totaaloverzicht van de financiële consequenties voor de Wwb zijn de uitgaven Abw, IOAW, IOAZ en Bbz vooralsnog gelijk gehouden.

 

Impact Wwb 2004 op het saldo budget inkomensdeel 

 

Resumerend: de invoering van de Wwb heeft voor 2004 in vergelijking met 2003 voor wat betreft uitkeringslasten en op basis van voorlopige budgetten het volgende resultaat:

 

Uitgangspunt:

Tekort

Verslechtering  t.o.v. 1 e Marap 2003

Begroting 2003

      718.468

 

Voorjaars Marap 2003

      988.735

 

Najaars Marap 2003

  € 1.092.254

  - € 103.519

Begroting 2004

      988.735

                0

 

Voor verdere informatie zie bijlage 4: “Berekening geldstromen inkomensdeel FWI”

 


Wijzigingen door de invoering van de Wwb voor de (categoriale) bijzondere bijstand

 

De afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand en de hiermee samenhangende korting op het gemeentefonds.

Tot en met 2003 was het aan gemeenten toegestaan om binnen het minimabeleid categoriale bijstand te verstrekken aan specifieke doelgroepen. Per 1-1-2004 zal bij de invoering van de Wwb de categoriale bijzondere bijstand worden afgeschaft. Dit betekent voor de gemeente een besparing op de kosten bijzondere bijstand van € 715.400,00 en een korting op de bijdrage in het gemeentefonds van € 469.634[1]. Per saldo heeft de afschaffing van de categoriale bijstand en de uitname hiervoor in het gemeentefonds voor 2004 in financiële zin een voordelig effect van € 245.766.

 

De korting op het gemeentefonds voor de individuele bijzondere bijstand en de consequenties voor de uitgaven.

Voor die groep personen die in het verleden gebruik maakten van de categoriale bijstandsvoorzieningen kan een meergebruik van individuele bijzondere bijstand het gevolg zijn. Hier staat echter tegenover dat er voor de individuele bijzondere bijstand een korting op het gemeentefonds plaatsvindt van € 1.006.553,641. Een en ander impliceert dat wanneer de nullijn voor de voorjaars Marap wordt gebruikt er voor individuele bijzondere bijstand een bedrag van € 295.829 resteert. De consequenties aangaande het beleid voor de individuele bijzondere bijstand worden elders in deze notitie uitgewerkt.

 

Bedrag in €

Voorjaars Marap 2003

Najaars Marap 2003

Begroting 2004

Categoriale bijstand

850.400

-

-

Bijz. bijstand periodiek

€ 424.000

€ 595.000

€ 300.000

Bijz. bijstand incidenteel

€ 427.500

€ 375.000

Leenbijstand

€ 133.900

€ 125.000

Langdurigheidtoesl.

 

495.000

495.000

Totaal

€ 985.400

€ 1.095.000

  300.000

 

Voor verdere informatie zie bijlage 5: “Berekening geldstromen bijzondere bijstand”

 

Tot slot wordt opgemerkt dat indien in enig jaar het gemeentelijk tekort op de uitkeringen boven de tien procent uitkomt, er een aanvullende declaratie naar het ministerie kan worden ingediend. De tabel, bijlage 8, laat zien dat met ingang van 2006 sprake is van een tekort, groter dan tien procent.

 

2.      Het werkdeel

 

Invoering Wwb voor het werkdeel

 

Het Rijk stelt een macrobudget voor het werkdeel vast. Dit macrobudget is geoormerkt en dient ter financiering van de reïntegratieactiviteiten die de gemeenten inzetten bij de uitvoering van hun reïntegratietaak. Door de invoering van het werkdeel Wwb komen de regeling WIW en het besluit ID te vervallen. Het instrument Scholing & Activering dient voor 70% uitbesteed te worden aan de marktpartijen. Over drie jaren zal deze regel ook gelden voor gesubsidieerde arbeid.

Een eventueel tekort op het werkdeel Wwb komt voor rekening van de gemeente. Een overschot op het werkdeel vloeit terug naar het rijk.  Er is een meeneemregeling ter hoogte van 75% van het in dat jaar toegekende budget.

De meeneemregeling kan wijzigen, waardoor gemeenten maximaal gestimuleerd worden alle daarvoor beschikbare middelen daadwerkelijk in te zetten voor reïntegratiebeleid.

 

Voorlopig budget werkdeel

Het budget van 2004 is gebaseerd op het historisch aandeel van de gemeente in de diverse oude reïntegratiebudgetten. In de toekomst wordt het landelijke macrobudget voor het werkdeel over de gemeenten verdeeld naar behoefte. Bij de bepaling van deze behoefte wordt de verdeling van het macrobudget werkdeel gebaseerd op een drietal factoren:

1.      Het aantal bijstandsuitkeringen.

2.      De duur van de uitkeringen.

3.      De onderlinge verhouding van de scores van de gemeenten.

Bovenstaande feiten, vooral de onderlinge verhoudingen tussen de gemeenten, zorgen ervoor dat een meerjarenraming voor het macrobudget werkdeel niet te maken valt. Het aandeel van het budget werkdeel voor Sittard-Geleen voor de jaren 2005 – 2007 is gelijk aan het aandeel van het voorlopige budget 2004; 0.74378%.

 

In de periode 2003 – 2006 vinden ombuigingen plaats op de reïntegratiebudgetten. Vooruitlopend op de Wwb zijn op de budgetten van de regelingen WIW en ID voor het jaar 2003 ombuigingen ingeboekt van € 520 miljoen. Vanaf 2004 zijn per saldo ombuigingen ingeboekt die bij de gemeenten oplopen van € 600 mln. in 2004 naar € 680 mln. structureel vanaf 2005. Volgens de meerjarenraming in het wetsvoorstel Wwb hebben de gemeenten na de verwerking van deze ombuigingen recht op een macrobudget werkdeel van € 1,6 mld. per jaar.

 

meerjarenraming macrobudget.werkdeel

(bedragen x € 1 mln.)

Indicatief

2004

Voorlopig 2004

2005

2006

2007

Macrobudget werkdeel

1.562,6

1.583,6

1.598

1.616

1.616

 

Sittard-Geleen*

11,542

11,779

11,886

12,019

12,019

 

* Het aandeel van Sittard-Geleen is voor de jaren 2005-2007 gebaseerd op het aandeel van 2004.

 

Ondanks de eerder genoemde ombuigingen is het macrobudget in 2005 hoger dan in 2004. De reden voor deze verhoging is gelegen in de verwachte verslechtering van de economische situatie.

 

In oktober is het werkbudget opnieuw voorlopig vastgesteld. Deze stijging heeft volgens het ministerie betrekking op de loonprijsontwikkeling. Het macrobudget werkdeel Wwb is gestegen met 1,34%, terwijl het aandeel van de gemeente is gestegen met 2,05%. De verhoging van het werkdeel is dus niet alleen een gevolg van de loonprijsontwikkeling, ook het aandeel van de gemeente is gestegen. Aan het Ministerie is de vraag gesteld op welke historische gegevens het aandeel van 2004 wordt gebaseerd. Indien deze gebaseerd wordt op de realisatie van 2003 dan is de kans groot dat het definitieve aandeel van de gemeente verlaagd wordt. Bovenstaande vraag is op dit moment nog niet beantwoord.

 

Meeneemregeling

De niet uitgegeven middelen van het werkdeel mogen aan het budget van volgend jaar (t + 1) worden toegevoegd tot een maximum van 75% van het in jaar t toegekende budget. Als de gemeente in het jaar t meer uitgaven doet, mag dit ook tot een maximum van 75% van het in jaar t toegekende budget ten laste worden gebracht van het jaar t+1.

 


Impact Wwb op het saldo budget werkdeel

Door de uitvoering van de regeling WIW en het besluit ID-banen zijn er verplichtingen aangegaan die in het jaar 2004 niet zonder meer stopgezet kunnen worden. Daarom is het van belang rekening te houden met de hieronder genoemde verplichtingen. De berekening van de verplichtingen 2004 – 2007 is gebaseerd op de taakstelling uitstroom ID/WIW afgegeven door de raad en de aangeleverde gegevens van Vixia. Indien deze taakstellingen op 31-12-2003 niet zijn behaald, zullen de genoemde verplichtingen hoger uitvallen.

 

Dienstbetrekkingen Wet instroom werkzoekenden (Wiw)

In de begroting 2004 is uitgegaan van een exploitatietekort op de Wiw-dienstbetrekkingen van € 250.000,--. Aan de hand van de taakstelling; gemiddeld 187 Wiw-ers voor 2004 plus 37 Wiw-ers sluitende aanpak jongeren, heeft Vixia een begroting ingediend. De hiermee gepaard gaande loonkosten Wiw-ers minus de begrote inleenvergoedingen 2004 (totaal € 2.843.701,--) zijn in bijlage 8 als verplichting meegenomen.

 

Instroom Doorstroom banen

Op dit moment wordt het budget 2003 voor de ID-banen besteed aan:

1. Stichting Toezicht

De stichting Toezicht wordt gefinancierd door de gemeenten Beek, Stein, Schinnen en (Sittard)-Geleen. De bijdrage van de gemeente Sittard-Geleen aan de stichting komt in zijn geheel ten laste van het budget ID-banen. Deze bijdrage wordt berekend aan de hand van de totale kosten gedeeld door het aantal ID-banen per gemeente. Bij de stichting Toezicht zijn op dit moment 43,14 ID-banen van de gemeente Sittard-Geleen ingevuld. Vanaf 1 januari 2004 worden de afdeling stadstoezicht van de gemeente Sittard-Geleen en de stichting Toezicht naar alle waarschijnlijkheid samengevoegd in een nieuwe stichting Toezicht.

2. Gemeentelijke ID-banen

Op dit moment zijn er 46,64 ID-werknemers werkzaam bij de gemeente. De salariskosten worden doorbelast op het budget ID. Tevens ontvangt de afdeling Stadstoezicht een extra bijdrage voor aanvullende kosten; € 1.175 per ID-baan. Omdat deze kosten ten laste komen van het budget ID zijn voor de sectoren weinig kosten gemoeid met het in dienst nemen van een ID-werknemer. Bij een WIW dienstverband wordt een inleenvergoeding betaald aan Vixia.

3. ID-banen bij externe werkgevers.

Het grootste aantal van de ID-banen, 246,10 banen,  is ingevuld bij de externe werkgevers.  Om de vergoeding van de loonkosten in de hand te houden zijn maximale subsidiebedragen vastgesteld. Daarnaast ontvangen de werkgevers een vergoeding voor aanvullende kosten (€ 1.175 per ID-baan). In de jaarrekening worden de maximale subsidiebedragen opgenomen omdat de definitieve afrekening medio het volgend jaar wordt vastgesteld. Hierdoor ontstaat nu bij de definitieve afwikkeling van de jaaropgave (bijna) altijd een overschot en nooit een tekort.

 

In bijlage 6 worden de kosten van de ID en WIW over de jaren 2003 en 2004 weergegeven.

De geraamde bedragen voor de uitvoering van de ID zijn gebaseerd op gemiddelde kosten per ID-baan. Door de wisselende uitstroom in 2003 en de indirecte kosten bij stichting Toezicht kan het  gemiddelde bedrag maandelijks schommelen. Bij de berekening is geen rekening gehouden met de nieuwe stichting Toezicht en wordt er vanuit gegaan dat de taakstelling genoemd in Marap 2003 gehaald wordt.

 

Overige verplichtingen

De bovengenoemde verplichtingen worden verantwoord in het product Activering.

De hieronder genoemde verplichtingen van het product Activering worden niet gefinancierd  uit de huidige budgetten voor reïntegratie. Zij komen op dit moment ten laste van de algemene middelen.

 


Opbouw weerstandsvermogen                                                            € 290.290

Exploitatietekort Vixia                                                                         € 250.000

Bijdrage WSW’ers                                                                                € 188.790

Onderzoek Arbeidsmarkt                                                                 42.630

Subsidie klantmanagement                                                                   € 504.485 (inkomsten)

Productspecifieke kosten (software)                                                       € 190.718

Totaal                                                                                                  € 457.943

 

3.      Beslispunten

 

1.      Kennisnemen van het feit dat 2004 naar verwachting budgettair neutraal zal verlopen;

2.      Het jaar 2004 als overgangsjaar beschouwen waarin nieuw beleid wordt ingevoerd;

3.      De gevolgen van de invoering van het objectief verdeelmodel verwerken in de begroting 2004.


Bijlagen

 

 

1.      Gesubsidieerde arbeid: financieel kader

 

2.      Armoedebeleid: overzicht verstrekte bijzondere bijstand in 2002

 

3.      Berekening categoriaal bijstandsbeleid versus langdurigheidstoeslag

 

4.      Berekening geldstromen inkomensdeel FWI

 

5.      Berekening geldstromen bijzondere bijstand

 

6.      Specifieke verplichtingen WIW en ID

 

7.      Communicatie bij de invoering van de Wwb

 

8.      Overzicht financiële consequenties

 

9.      Specificatie definitief budget Wwb



[1] Bedrag aangereikt door concernstaf afdeling P&C.